Mazereeuwers. Friends of Truth
De tekst van dit gedeelte is geschreven door Piet Kistemaker Sr. (1902-1994) en voltooid in 1984.
Indertijd was het de bedoeling dat het in boekvorm zou verschijnen, helaas is dat er niet van gekomen. Het werd daarom op de Kistermaker website gepubliceerd. Een kopie volgt hieronder.
MASEREEUWERS
"Vrienden van de waarheid" van Kistemaker Netwerk.
Er was tot heden over de Masereeuwer sekte weinig bekend. De voornaamste bron was het boekje van Ds. J. Kok: "De profeet van Opperdoes". Deze Groninger dominee is in Augustus 1911 een dag in Andijk geweest en heeft daar enkele mensen gesproken o.a. met de voormalige leider van de sekte, Abraham Vriend van Grootebroek. De gegevens die Ds. Kok verzameld had, zijn eerst uitgegeven als feuilleton in "De Wachter" en daarna in boekvorm bij J.H. Kok te Kampen in 1919.
Nu schreef Ds. Kok vanuit een strikt eenzijdig, gereformeerd standpunt. Hij ontving dan ook de nodige kritiek van mej. Nellie Masereeuw, achterkleindochter van de "profeet", in de "vrije WestFries" van 10 en 17 januari 1912. Zij verwijt hem afgegaan te zijn op "koffiepraatjes", die in Andijk over Jan Masereeuw en het "gezelskip" verteld werden. Een deel van de gegevens van Ds. Kok kwamen uit het geschrift van Ds. A.W. van Campen, Ned. Hervormd predikant te Opperdoes, later te Andijk, die lang niet allemaal historisch juist waren... De hervormde, zowel als de gereformeerde dominee's hebben de concurrentie van de Masereeuwers aan den lijve gevoeld. Hun berichtgeving is dan ook niet altijd even eerlijk. Daarom willen wij trachten in dit boekje een meer eerlijke beschouwing over de Masereeuwers te geven. Het beeld kon verduidelijkt worden, omdat we inzage kregen van een hele verzameling brieven van - en aan Jan Masereeuw, nu eigendom van de heer Abraham Groot te Bovenkarspel. Daardoor kon het persoonlijk leven van de "profeet" duidelijker uitkomen dan in de beknopte weergave van Ds. Kok.
Aan U het oordeel, of we daarin geslaagd zijn?
(2) Jan Masereeuw, zijn leven
Jan Masereeuw werd op 27 september 1779 te Opperdoes gedoopt als zoon van Pieter Masereeuw en Dieuwertje Groot. Zijn vader was schoolmeester en koster van de toen nog "gereformeerde", na 1816 de Nederlandsch Hervormde kerk. Hij zal dan ook wel dicht bij die kerk hebben gewoond. Jan was de eerste zoon. Zijn vader was eerst gehuwd geweest met Ariaantje Moeyes en uit dat huwelijk waren vier dochtertjes geboren.
Veel moeders stierven toen "in de kraam", zo ook de eerste vrouw van Pieter Masereeuw. Hij bleef niet lang weduwnaar. Op 22 maart 1778 trouwde hij met Dieuwertje Groot, jongedochter uit Oostwoud. Ze trouwden in een dure klas: er werd zestig gulden trouwrecht betaald. Schoolmeesters waren doorgaans arm, dus mogen we aannemen dat schoonvader Jan Groot een welgestelde boer was... Dieuwertje Groot werd de moeder van de latere "profeet". Vijf jaar later werd er nog een dochtertje geboren, genoemd naar de schoonmoeder Sijtje. Zij was dus een volle zuster van Jan.
Dieuwertje Groot is vroeg gestorven, want twee jaar na de geboorte van Sijtje trouwde Pieter Masereeuw met Trijntje Leenderts' Roggeveen, jongedochter uit Schagen. Jan was toen zeven jaar en zij werd zijn stiefmoeder. Zijn eigen moeder heeft hij nauwelijks gekend... Er kwamen nog een zusje en drie broertjes bij, waarvan ons verder niets bekend is... Van zijn schooljaren weten wij niets. Leerplicht bestond nog niet en zijn vader was schoolmeester, dus van hem zal Jan het eerste onderricht hebben ontvangen. Maar, bij vader thuis was geen werk voor hem en kinderen van acht, negen jaar werden reeds uit werken gestuurd... Daarom werkt Jan ook "gelijk Amos op den korenakker en achter het vee" zoals hij later zelf schreef. Bij wie? Bij grootvader Jan in Oostwoud? Of in de Zijpe waar hij later zijn vrouw zou vinden?
De stiefmoeder overleed ook en Pieter Masereeuw trouwde voor de vierde keer, nu met Grietje Jans' Poort, weduwe te Oostwoud. Dat was in 1798. Maar Jan was toen al negentien jaar. Vier jaar later trouwde hij zelf.
Uit zijn geschriften blijkt, dat hij vrij goed ontwikkeld was. Hij heeft veel gelezen, vooral op godsdienstig gebied... Bij het sobere licht van een walmende vetkaars, die herhaaldelijk gesnoten moest worden, lazen onze vaderen de oude schrijvers, dikke folianten in kalfsleer, met gotische letters in zware druk en met hoogdravende titels: "Twist des HEEREN en Zijn wijngaert", "Toetssteen der ware en valsche genade", "Het Heylig Offerlam", "Met gekrookte riet", enz. enz. "Vader" Wilhelmus à Brakel, Theodorus van der Groe, Hermanus Wits(ius) Bernardus Smijtegelt, Cornelis Walingius, predikant te Twisk, Florentius Costerus, predikant te Hoorn, dat waren zo de geliefde oude schrijvers, waarmee onze vaderen de lange winteravonden doorbrachten. Jan Masereeuw zal veel van hen gelezen hebben. Romanliteratuur bestond er nog nauwelijks en het geschrijf van de dames Wolff en Deken waren uit den boze!
Van zijn vader leerde hij ook goed schrijven:een duidelijk handschrift, rechte regels op ongelijnd papier. Hij heeft later duizenden vellen volgeschreven. Bovendien hield hij van al zijn uitgaande brieven kopie, soms zelfs in triplo! Dat nog wel in een tijd, toen veel mensen hun naam niet konden schrijven en een akte moesten ondertekenen met een kruisje, waarbij ze verklaarden "geen schrijven geleerd te hebben". Dat hij in de Franse tijd van 1811 tot 1813 Maire van Opperdoes en Twisk is geweest, bewijst wel dat hij een goede opvoeding genoten had.
(3)
Jan Masereeuw trouwde op 1 mei 1802. Hij was toen 23 jaar. Zijn bruid, Maartje Heinstman, kwam uit de Zijpe, zij was 20 jaar. Hoe ze elkaar gevonden hebben, is ons niet bekend, mogelijk heeft Jan in de Zijpe gewerkt... Zelf schrijft hij, dat hij, gelijk Amos de profeet, van de vroegen morgen tot den laten avond gewerkt heeft "Op den korenakker en achter het vee". Jan Masereeuw werd landbouwer, waarschijnlijk met gemengd bedrijf.
Er kwamen al spoedig kinderen, die voorspoedig opgroeiden, eerst jongens en toen een meisje. Een volgend zoontje overleed reeds na anderhalf jaar, maar een volgend broertje en zusje bleven langer in leven. Jan had dus een vrij groot gezin: zes kinderen, waarvan de oudste drie al best een handje mee konen helpen. Dat kwam goed te pas, want Jan had grote plannen! Het "veldhuis" te Oostwoud kwam te koop! Het werd bij de executie verkocht, want de eigenaar, Volkert Hoogendijk, zat met zware achterstallige lasten! Die moest de koper er bij nemen, maar dan nòg... Een groot boerenhuis met een-en-twintig morgen land! Jan Masereeuw kocht het voor een spotprijs: ƒ 3200,- contant. Honderdtachtig gulden per morgen en het grote huis op de koop toe! Dat was niet te laten! Nu was dat huis wel niet van het allerbeste, het lag diep in een poldertje en was praktisch alleen over water te bereiken...
Wat zocht Jan Masereeuw daar in de eenzaamheid? Wou hij Opperdoes uit, omdat men hem van collaboratie verdacht? Hij was immers Maire voor de Franse bezetters geweest; hij had niet als burgemeester verder mogen gaan... Of was het alleen, omdat het gezin telkens groeide? De oudste twee jongen kwam al aardig in de hand: ze waren nu elf en dertien jaar en konden al best een handje helpen op die grote boerderij. In mei 1816 is hij met vrouw en vijf kinderen van Opperdoes naar het veldhuis verhuisd. De zesde was op komst en is kort daarna op het veldhuis geboren. Jan moest daarna nog vijf keer heel naar Zwaag om een kind aan te geven, want omdat zijn land naar de kant van Zwaagdijk lag, ressorteerde het veldhuis onder Zwaag!
Alleen het laatste kind van die vijf bleef leven, een dochtertje, Trijntje, vermoedelijk vernoemd naar zijn stiefmoeder Trijntje Roggeveen? Dat was in 1821.
(4)
Het volgende jaar kwam de grote verandering: het VISIOEN!
Het was na pinksteren 1822. Jan Masereeuw was met zijn roeibootje baar Medemblik geweest, om daar zijn boter te marktten. Op de terugweg liet hij even zijn riemen rusten... Wonderlijk! Een vreemd visioen: hij zag de hemel geopend... hij werd door het goddelijk licht omgestraald... hij hoorde zich door GOD zelf geroepen om de verborgenheden en de geheimen Gods aan het volk te openbaren en hen de tijd aan te geven van de wederkomst van Christus... Een tijd, tijden en een halve tijd... wie oren heeft om te horen, die hore...!
Wat moeten we ervan geloven? Niets? Geestelijke overspanning van een moegewerkte en geplaagde man? 1822 was nu juist geen best jaar voor de boeren. Had tegenslag in het gezin, (vier kinderen verloren) en in bedrijf hem teveel vermoeid? Had hij teveel over het pinksterwonder. ("verdeelde tongen als van vuur op een iegelijk van hen"), geprakkiseerd? Had de spiegeling van het licht op het brede water bij het veldhuis hem wat verblind? We weten het niet en kunnen het verhaal van het visioen maar moeilijk geloven... Nu was Jan Masereeuw niet de eerste die een visioen zag... De profeten van het Oude Testament hadden al heel vreemde gezichten gezien. En na Christus' geboorte had de apostel Paulus, (toen nog de Jood Saoel) ook zo'n hemels licht gezien en een stem gehoord: "Saul, Saul, wat vervolgt gij mij?" Op het eiland Patmos had de apostel Johannes zijn Openbaringen gehad... De keizer Constantijn zag ook een hemels licht en het teken des kruises met de woorden "in hoc signo vinces"... Zo zijn er velen geweest: Antoinette Bourignon in Frankrijk, Jeane Lead in Engeland... Vooral van haar had Jan Masereeuw veel gelezen.
Mochten velen twijfelen, Jan Masereeuw geloofde het zelf vast en zeker! In zijn geschriften komt het telkens weer terug. In 1822 schreef hij:
"...niet zoozeer om de onmiddellijke openbaringen door dewelke mij de HEERE en dat wel bijzonder op het Christen Pinksterfeest en enige volgende dagen van dit jaar 1822 veel heeft doen horen en zien"...
"Want ik, die in mij zelf een ledig vat ben en geen wijsheid noch wetenschap boven anderen bezit en op geen hogescholen, maar van den vroegen morgen toen den laten avond op den korenakker en bij het rundvee ben opgevoed en gebleven, tot den tijd toe, dat God mij, gelijk Amos, Elisa en meer anderen, daar heeft afgeroepen en middelijk en zichtbaar in den weg van Zijne aanbiddelijke voorzienigheid, voor elks ogen daar van heeft afgescheiden en onmiddellijk door Zijn Geest krachtdadelijk en onweerstaandelijk daar van heeft afgetrokken, leggende mij een andere last op, welke ik, nog enig schepsel, op en van zich zelf zou kunnen dragen. Maar met Christus, onzen Heere vermogen wij alles en is ons niet onmogelijk, want ik leg, zegt Hij. (Jes. 51:16) Mijn woorden in uw mond en bedek u onder de schaduw Mijner hand om den hemel te planten en om de aarde te gronden, en te zeggen tot Zion: gij zijt Mijn volk.
Deze dan heeft mij 't jaar 1822 al tot u gezonden, om u Zijn dag aan te kondigen, en de tekenen daar van aan te tonen, hetwelk ik hier nu niet behoef op te halen, maar zal het ten laatste wel laten volgen; maar dit getuigenis heeft geen beter onthaal bij u gehad, dan alleen door ongeloof terstond gedood, dat het veel, ja veel minder op het mijne geleek als een paard naar een varken".
(5)
Ja, het was menens met Jan Masereeuw! Hij voelde zich van-nu-aan "geroepen dienaar"... Al het oude was voorbij, nog een korte tijd, dan zou Christus wederkomen en hij was de geroepene, die het den volke aan moest zeggen... Hij voegde meteen de daad bij woord: het veldhuis weer verkocht! Nu heeft Ds. van Campen, Hervormd predikant en tijdgenoot van Jan Masereeuw, dat wel een "financiele schipbreuk" genoemd, maar de cijfers wijzen anders uit: Jan Masereeuw heeft het veldhuis met flinke winst verkocht! Zelf had hij er plm. 3800 gulden voor betaald, maar Pieter Kistemaker kocht het nu, 30 september 1822 voor 5460 gulden, dus ruim anderhalf duizend meer! Dat Jan Masereeuw niet arm was, blijkt ook wel omdat hij 2500 gulden beschikbaar stelde als eerste hypotheek. Bovendien had hij nog zeven morgen land extra en een huis met tuin aan het Zuiderpad te Opperdoes. Op 23 maart 1823 werden er nog losse goederen verkocht (waarschijnlijk boerengerief), voor ruim 600 gulden. Jan Masereeuw ruimde finaal alles op: al het oude was voorbij gegaan, alles was nieuw geworden! Hij volgde gewillig zijn goddelijke roeping! Hij schreef:
"Hiertoe heeft de vrijmachtige, soevereine God, onzen Drie-eenigen Verbonds God, Vader, Zoon en Heiligen Geest mij, ja mij, die in mijzelven de minste en onwaardigste van de schaapskudde Christi ben, van eeuwigheid toe verordineerd in en door Christus Jezus en nu in dezen Zijnen tijd dit besluit aan mij geopenbaard en krachtdadig te dien einde geroepen, inwendig met betrekking tot en voor mijzelven en ook uitwendig voor elks oogen bijzonder met betrekking tot mijn landgenooten en allermeest die mij van nabij kennen en van alle deze bijzondere handelingen en leidinge, welke de Heere met mij gehouden heeft, oog- en oorgetuige te zijn, hoe dat de alleswerkende God mij tot Zijn dienst heeft afgezonderd van het algemeen gevoel der wereld, ja ook van mijn tot hier aan toe uitgeoefend beroep met en onder verbod van niet meer naar eenig wereldlijk beroep om te zien maar mij gewillig en kinderlijk te onderwerpen aan deze onnadenkelijk gewichtvolle roepstemme, waartoe Hij mij dan ook nu ingehuldigd en gezalfd heeft met de olie des Geestes, welke onder de ceremonieen van den ouden dag is afgebeeld door de olie in de zalfhoorn. Stellende mij ook alzoo in staat tot verantwoording aan een iegelijk, die mij hier over rekenschap afvordert ".
(6)
Jan Masereeuw verhuisde weer met vrouw en kinderen naar Opperdoes. Hij werkte niet meer, dwz. geen handenarbeid, dat kon en mocht nu niet meer. Hij bleef thuis en onderzocht de schriften, de Bijbel en de oude kerkvaders, Volgens Ds. Kok schreef hij "in een donkere kamer" zijn breedvoerige verklaringen van de Joodse profeten: Daniel, Amos, Haggai, e.d. Dat is natuurlijk nonsens: in een donkere kamer kan niemand schrijven ! Hij zal de hagelrakken dichtgetrokken hebben, om al te nieuwsgierige buren het inkijken te beletten...
Waar leefde hij met zijn gezin van? Volgelingen had hij direct niet, giften in geld of in natura had hij niet te wachten. Hij rentenierde! Van de winst op het veldhuis kon hij rente opstrijken, evenzo van de hypotheek, de extra zeven morgen kon hij verhuren. Hij had twee jongens, die te werk gingen, ze waren resp. 18 en 20 jaar oud en konden dus een vol loon verdienen.
Een arbeider verdiende in die jaren 5 - 6 gulden per week ... De jongens aten "uit de pot van Egypte" en het loon streek vader Jan op. Kostgeld geven was geen gewoonte. Die tien tot twaalf gulden, plus de rente van het kapitaal, waren wel voldoende om er met een gezin van rond te komen. Jan Masereeuw kon nog rekenen ook!
In 1825 schreef hij:
"Zoo zal ik naar de bedeeling der genade die mij van God gegeven is en die mij van voor de grondlegging der wereld af in Christus tot dit gewichtig werk heeft verordineerd en nu al jarenlang en voortgang, genadig, krachtdadig en onweerstaandelijk heeft getrokken en tengevolge van dien mij nu al drie jaar lang van alles heeft afgezonderd en verbonden aan dezen zoo gewichtvollen arbeid, welke ik niet kan of wensch te ontvluchten...
Maar ach, dat het u.l. dan toch niet teveel en te langwijlig mocht zijn om het biddend te onderzoeken; gelijk het mij niet teveel is om te schrijven, temeer omdat ik geen ander beroep kan, mag noch wil uitoefenen, ja, al kon ik al 't goud van de Wereld daarmee winnen. Want (Eph.1 : 11) Hij die alles werkt naar de raad Zijns willens, Heeft mij gevangen genomen door Zijn Geest, houdt mij alzoo nog gevangen en geeft mij dagelijks 't zij tot onderzoek of schrijven aan u.l. mijn dagwerk; leidt en bestuurt mij in dit alles; en daarom valt het mij, ofschoon ik tevoren tegen het schrijven opzag, als tegen een onoverkomelijken berg, nu niet zwaar".
Hij schreef enorm veel! Eerst zijn ellenlange verklaringen van de profeten en later ook brieven aan allerlei mensen, vrienden zowel als vijanden. Want hoon en spot was rijkelijk zijn deel! Hij ging gewoon.door, want hij geloofde onvoorwaardelijk aan zijn goddelijke roeping!
(7) Wat leerde Jan Masereeuw?
Eigenlijk niets nieuws. Hij heeft geen nieuwe geloofsleer ontwikkeld, maar drong sterk aan op terugkeer naar wat de oude vaderen hadden geleerd. "Vader" Brakel, Comrie, Smijtegelt en vooral Theodorus van der Groe waren zijn bronnen. Hij moet daar enorm veel van gelezen hebben. Ook eigentijdse predikers als dominee Daniel Schotsman en de Engelse zendeling Thelwall deelden in zijn bewondering.
Jan Masereeuw werd "de profeet van Opperdoes" genoemd en dat klinkt wel aardig, maar een profeet in de zin van toekomstvoorspeller was hij niet. De wederkomst van Christus is al eeuwen vóór hem voorspeld en als hij den volke daarvoor waarschuwde, (de oordeelsdag), gebeurde dat meest in bedekte termen. Hij paste wel op, geen preciese datum te noemen, hoewel het aan hem zogenaamd geopenbaard was.... Hij schreef:
"Want mijn last van den Heere aan u allen, zonder onderscheid. is hoofdzakelijk om u te herinneren, te waarschuwen en aan te toonen, dat de dagen der schaduwen voorbij en gepasseerd zijn. Ja, dat de dageraad van dien vroolijken morgenstond thans al tegenwoordig is, welke binnenkort den blijden en zoo lang gewenschten dag Gods in vollen luister zal opleveren."
Binnenkort, dat is nogal rekkelijk....
Bovendien had hij veel belangstelling voor "het boekje van de vrouw", zoals dat in Masereeuwerkring genoemd werd. "De vrouw" was een Engelse, Jeane Lead, (1623 - 1704), een soort zieneres, met een hang maar mystiek, die een boekje geschreven had : "De Openbaring der Openbaringen" etc. etc. Londen 1683. Zij had in Oktober 1679 een goddelijke openbaring ontvangen, het zevende zegel was voor haar geopend... Jan Masereeuw voelde zich in de geest met haar verwant... hij had immers in 1822 ook een geestelijk visioen gehad... Nu wordt er beweerd, dat Jan Masereeuw onder invloed stond van Antoinette Bourignon, (1616 -1680), maar het is niet zeker, dat hij van haar iets geweten heeft. Er zijn wel enkele punten van overeenkomst in hun leer. Antoinette Bourignon was in 1616 uit Roomse ouders te Rijssel (Lille) geboren en erg mystiek aangelegd. De overdadige pronk en praal in de Roomse kerk stond haar tegen: Christus was in een stal geboren... Zij wou een samenleving van de eerste Christenen herstellen. Daarom wou zij op het eiland Nordstrand tegenover Husum een soort commune stichten, zonder overheid, zonder kerk, zonder sacramenten, kortom een leven in devotie... Door overheid en kerk beide vervolgd, moest zij meermalen vluchten; ze stierf tenslotte in1680 te Franeker. Zij geloofde, evenals Jan Masereeuw, aan een goddelijke roeping... zij had duidelijk Gods stem gehoord...
Jan Masereeuw schreef:
"Hij heeft mij, die in mijzelf de alleronwaardigste der stervelingen ben, door eeuwige en eindelooze ontferming als uit het stof des doods opgenomen en tot Zijn gewichtvollen dienst afgezonderd; en hoewel ik diep onkundig, onwetend en geheel ongeschikt ben in mijzelf, ja, een niets beduidend en verachtelijk vat, zoo komt Hij nochthans met mij ook niet bedrogen uit, wil Hij mij vooraf kende, in al de graveerselen mijner ellendigheid. Maar dit is Zijn liefdevol welbehagen om zoodanige ellendigen tot Zijn dienst af te zonderen, ja te roepen tot de allergewichtigste posten, zooals deze ook wel bijzonder is... "
"Maar dit is mijn taak welke de Heere mij gebiedt, om datgene kenbaar te maken, hetwelk voor en in hun dagen nog als onder een duister deksel verborgen lag, dat nu is afgelicht, vermits de tijd met de daarin vervatte laatste gebeurtenissen nu ook verloopen en achter de rug is, welker omslag en juiste vervulling de Heere aan mij, de geringste Zijner kudde, ten dienste voor Zijn gemeente heeft gelieven te openbaren".
(8)
Aan woorden ontbrak het hem niet! Maar zijn zelfvernedering lijkt ons toch wat onecht. In al zijn geschriften komt dat herhaaldelijk voor: "nietige aardworm", "madenzak", "allerminste getuige", "arm worstelaar", "niet in mijn log en ijdel vleesch te roemen", "ledig vat", "niets beduidende sterveling", "arm en onwaardig man", enz.enz.
De profundis exclamat! Uit de diepten roep ik tot U... Dit is een erfenis van het Oosters despotisme; de vrije Westerse mens is minder geneigd tot knielen en "het stof te lekken". Als de Mohammedanen na de oproep vanaf de minaret: "la Allah illa Allah" met het voorhoofd op de grond geknield liggen te bidden, staan de Amerikaanse toeristen er omheen. Was Jan Masereeuw werkelijk zo nederig? Dat zullen we ons aan het eind nog eens afvragen...
Fel was hij tegen de kerk. Van doop of avondmaal wou hij niet weten. Christus zou nu haastelijk komen, de oude bedéling had afgedaan, de sacramenten waren niet meer nodig. Geen aanneming van nieuw lidmaten, geen huwelijksinzegening. Wel trouwen voor het burgerlijk gezag, want hij was een goede burger en een trouwe onderdaan.Vreest God, eert den koning! Catechesatie vond hij wel goed, hij heeft de eerste jaren zelf onderricht aan de kinderen gegeven uit het boekje van Petrus de Witte. Maar toen hij later te doof werd om de vragen over te horen, gaf hij het op ...
Waarom was hij zo uitermate fel tegen alles wat kerk was? Om twee voorname redenen: omdat hij tegen een Staatskerk en tegen het modernisme was. Prins Willem V was bij de komst van de Fransen in 1795 naar Engeland gevlucht. Zijn zoon was in Engeland opgegroeid en had daar de Anglicaanse Staatskerk gevonden. Hij was in 1813 met gejuich in Holland binnengehaald en als koning Willem I te Amsterdam gehuldigd. Op 7 Januari 1816 had hij de (toen nog gereformeerde) kerk aan zich getrokken. Het beroepen van predikanten kon alleen met zijn goedvinden gebeuren. De rechtzinnigen in Nederland waren hier vierkant tegen: alleen GOD was het hoofd van de kerk, geen koning en geen paus kon daar iets aan veranderen! Ze waren ook fel tegen het opkomende modernisme, (de"Groninger richting" van professor Hofstede de Groot c.s.) dat vrijzinnigheid predikte. Van tekstcritiek wilden ze niets weten: de Bijbel was het heilig, onaantastbaar Woord van God, daar mocht nooit aan worden getornd! Ook Jan Masereeuw hield zich aan de letter van de Schrift vast:
"... omdat ik in 's Heeren naam tot u.l. spreek, en Zijn heilige woorden om lief noch leed wil intrekken, verknoeien, verdraaien of verloochenen, daarom haat, smaadt en verwerpt gijl. mij. 0, mijn hart klopt en is gedurig weemoedig over u.l."
(9)
Als nu de koning het recht had predikanten aan te stellen,.kon de vrijzinnige richting wel eens de overhand krijgen! Gods Woord en der eeuwen getuigenis, dàt moest het richtsnoer zijn! Daarom waren er overal in het land mensen die zich van de kerk afkeerden en bijeenkwamen in gezelschappen, zg. "conventikels", waar een lerend ouderling of oefenaar het ware licht liet schijnen. De Masereeuwers waren er een van.
Fel was hij ook tegen de predikanten! Hoor eens hoe hij ze aanvalt:
"Vergelijkt nu dan eens, zegt de Heere der heirscharen, deze uwe zoogenaamde diensten, met de eerbied en het ontzag, dat gijlieden aan den dag legt en betoont jegens de wereldlijke machten; niet omdat zij als Gods dienaresse het zwaard dragen, o neen, want dan zoudt gij God vooreerst en boven alles vreezen, maar uw hoogmoedige en wereldsche belangen drijven u daar toe. Ja, daardoor hebt gijlieden het ongemerkt al zoover gebracht, dat het door de algemeenheid en gewoonte nu reeds een behoefte des tijds geworden is, dat de gemeenten, hoe arm, behoeftig en nooddruftig ook, evenwel onvermijdelijk moeten zorgen dat ulieden geen ordinaire, maar meer dan een ordinaire woning ter beschikking is, en kunnen zij dat onmogelijk doen, dat doet er niet toe, want het is een ingebeelde en onontbeerlijke behoefte van deze 19e eeuw: het moet er wezen; en gijlieden gaat met vele pluimstrijkende woorden en olie tot den koning en buigt u nederig en eerbiedig voor alle grooten der aarde, bestraft hun zonden niet, maar roemt die veel eer in hun tegenwoordigheid als deugden. En om hun genoegen te geven en van hen als goden geeerd te worden, buigt gij het zwaard Gods, nl. Zijn woord in duizenderlei bochten; aangedreven door den wind van wereldschen hoogmoed zoekt gij heul en steun bij den vleeschelijken arm en zegt: eerbied, eerbied voor des konings woord," enz. enz. enz.
Dit was niet heelemaal eerlijk van Jan! De Nederlands Hervormde predikanten leden, na het "herstel van Neerlands onafhankelijkheid", vaak armoe. De, vooral voor dorpsdominees, lage tractementen werden veel te laat uitbetaald en, als de lidmaten niet zorgden voor giften in natura: kaas, boter, spek, aardappelen, rapen, (maar niet alles tegelijk), werd er in de pastorieën stil gebrek geleden ...
Nee, Jan, dat is de kift!
Hij was ook, hoewel wat minder fel, tegen de school. Dat was de openbare school, christelijke scholen kwamen veel later... Wat zei immers het doopformulier: "...of gij u niet voorneemt, deze kinderen, als zij tot hun verstand zullen gekomen zijn, te onderwijzen, te doen, of te helpen onderwijzen ..?" Jan Masereeuw vondt dit een taak voor de ouders, daar kwam de school niet aan te pas.
Waarom was hij hier zo tegen ? Wel meest om de dreigende invloed van het modernisme. De kinderen konden op de school eens wat leren, dat hen later bij de Masereeuwers vandaan hield! Leerplicht bestond nog niet, dus bleven de kinderen thuis en de ouders trachtten hen wat kennis bij te brengen, voor zover zij er zelf wat van wisten. (Leest u eens "Kloin Pittichie" van Mevr. ter Horst-Hoekstra.)
Dat onderwijs was zeer primitief. Later wreekte zich dat. JAN was, zoals al bleek, conservatief in zijn opvattingen.
Er was nog meer, waar hij tegen was. Bijv. tegen assurantie's. Verzekeren was in strijd met Gods woord. Zouden wij het goede wel, en het kwade niet ontvagen? Wat God doet, dat is welgedaan!
Hij was ook tegen vaccinaties. In 1833 was er een pokkenepidemie. Ook de kinderen van Jan Masereeuw waren, met vele anderen, met pokken bezet, sommigen "een weinigje", anderen zwaar. Enkelen stierven er aan...
Edward Jenner had de koepokstof-inenting uitgevonden, maar de kinderen van Jan Masereeuw en die van zijn volgelingen werden niet ingeënt... Enkelen stierven en die beter werden, bleven hun hele leven "pokdalig".
Tot in de 20e eeuw liepen er nog zulke mensen rond. Evenwel nochthans en desalniettemin: geen vaccinatie!
(10)
Hij verzette zich overigens niet tegen het burgerlijk bestuur.
De Masereeuwers waren goede onderdanen, nauwgezet in het vervullen van hun burgerlijke plichten. Eigenaardig genoeg hadden zij ook niet van vervolging te lijden, waarvan bijv. de "afgescheidenen" in die jaren ruim hun deel kregen...
Jan Masereeuw heeft enorm veel geschreven! Op 6 Juli 1827 beeindigde hij een uitvoerig geschrift en schreef daarover: "de omslag bevat veel meer dan duizend bladzijden". Hij kon zich doodgewoon niet bekorten, hoewel hij daarvoor op zijn manier zijn best wel deed:
"Doch indien ik naar de mate der gave des Geestes, welke de Heere naar de rijkdom Zijner barmhartigheid aan mij arme worm, gelieft te schenken, iets zou zeggen van al de woorden dezes profeets, (Haggaï) zoo zou daar veel tijd en papier toe noodig zijn, en mogelijk niet voordeelig zijn voor de lezers in 't algemeen, die zich met weinig lezen wel kunnen vergenoegen; en dus past de kortste weg de beste. (sic) En wie alzoo niet werkzaam is, zou aan een wijd en omslachtig uitlegschrift van mij, arm man, ook geen behagen hebben, evenmin als aan al de welmeenende moeite en arbeid, welke zoovele godvruchtige vaderen vóór ons hebben nagelaten."
Als Hij een verklaring wil geven van de tekst Hebreeën 12 vers 29: "Onze God is een verterend vuur", dan heeft hij daarvoor 76 bladzijden druks nodig! Als hij zegt, dat hij iets "als in het voorbijgaan wil aanstippen", dan volgen nog vele bladzijden! Alles vol zware breedsprakigheid... Voor wie met deze overladen stijl niet bekend is, geeft het de indruk van orakeltaal. Of zijn volgelingen, voor wie het in de gezelschappen werd voorgelezen, er alles van hebben begrepen, is zeer de vraag. Nu betreft dit de vorm, waarin hij zijn uitleggingen gaf. Over de inhoud zullen we geen strijdvragen opwerpen, dat is voer voor theologen! Jan Masereeuw bedoelde het wel goed. Hij voelde zich gedrongen om aan zijn medemensen de waarheid en niets dan de waarheid te verkondigen en hen te waarschuwen voor de jongste dag en het laatste oordeel! Maar boven alles stelde hij zijn goddelijke roeping:
"Want ziet, nu kom ik meer bijzonder en expres aan mijzelf toe, welke in mijzelf verre de onwaardigste van die alle ben, en met al diezelve even onbekwaam in en door mijzelf tot eenig goed, als de allerminste van die allen, nochthans legt Hij mij deze allergewichtigste taak op, naar Zijn eeuwig, wijs, aanbiddelijk en onveranderlijk raadsbesluit. opdat het blijken zal, dat Hij het alles is in allen, en wij maar nietige, nietsbeduidende werktuigen in Zijn hand, welke in alle deelen onzer bedieningen, van Hem bevel en bekwaamheid ontvangen. Want ik ben mijzelf wel bewust, van niet het minste stipje tot profijt en ten voordele van deze mijn bediening door en uit mijzelf te kunnen toebrengen, doch al mijn onbekwaam- en ongeschiktheden deren en verhinderen mij niet noch doen mij het minste beletsel in dezen mijn wonderen weg... gelijk Hijzelf door Zijn Geest hier toen alreeds aan Daniel getoond heeft... zeggende: (vers 5) En ik Daniel zag en ziet, daar stonden twee anderen, de eene aan deze zijde van de oever der rivier... welke eene is Johannes op het eiland Patmos aan de eerste of bovenzijde van de rivier der afstroomende tijden des Nieuwen Testaments, en ik (Jan Masereeuw) de thans geroepene aan deze benedenzijde... Welke rivier hier wel bijzonder de bedoelde hoofdzaak is, aan welker bovenste oever hij Johannes, en aan de benedenste mij zag staan. (!!!) Want Daniel en Johannes, die zijn er beide geweest, en zijn, wat betreft hun uitwendige personen, al lang voorbijgegaan, gevende al hun woorden aan mij, welke met hen in een en dezelfde betrekking sta geheel over, volgens het bevel en den last van den hoogepriester, welke (vers 6 en 7), vergelijk Openbaring 10 vers 5 tot 7) boven op al die wateren, dat is woelingen der volkeren staat... gelijk ik nu thans bij hem sta en Hij bij mij, gebiedende mij, (Openbaring 10 vers 8 tot 10) om de woorden Zijner zalige geheimenissen als op te eten en er mijne spijze van te maken, dag en nacht".
(11) Wie volgden hem?
In het begin maar weinigen. Volgens overlevering was Jan Masereeuw geen vlot spreker in het openbaar. Alleen in de huiselijke kring kon hij voorbidden en zijn breedsprakige uitleg geven over teksten, die niet voor iedereen duidelijk waren. Hij moet enig overwicht gehad hebben op zijn naaste omgeving. Een patriarch was hij toen nog niet, hij was een veertiger toen hij zijn "visioen" kreeg. Het eerste begin zal dus in eigen kring en familie gevormd zijn. Daar werden zijn geschriften gelezen en besproken, maar de aanhang bleef nog klein. De buitenstaanders spotten ermee... Hij voelde dat zelf:
".. daarom acht mij de groote menigte als een zinnelooze en met Noé en Mozes verdwaalde en verdoolde in deze woestijn. Alzoo dat zij evenals (Lucas 17 vers 20 tot 32) alle voorgaande verharde geslachten zichzelf veel te hoog, te wijs en aanzienlijk achten om naar mij, allergeringste dienstknecht Gods, en expresse bedienaar van al Zijn dienaren om te zien, of eerst te hooren, welke de meening van mijn woorden zijn. En behalve het weinigje getuigen welke de Heere met en benevens mij verwekt... " enz.
De kring bleef klein, er werd weinig propaganda naar buiten gemaakt. Wie zich bij hen wou aansluiten, kwam uit eigener beweging en werd pas na grondig onderzoek toegelaten. In elk geval apart werd "Vader Jan" om raad gevraagd... Hoe kwamen de mensen daartoe?
Er waren veel zoekenden in die dagen. De Staatskerk van Willem l, het modernisme van Hofstede de Groot c.s. waren de voornaamste punten, waardoor velen zich van de Nederlands Hervormde kerk afkeerden. Nu was er te Opperdoes weinig keus. Er woonden plm. 500 mensen en die waren nagenoeg allen Hervormd. Enkele doopsgezinden kerkten te Twisk. De Masereeuwer groep breidde zich dus maar langzaam uit. Ze kwamen bijeen in een particulier huis. Een eigen gebouw(tje) hebben ze daar nooit gehad. Slechts enkele gezinnen waren "Masereeër". Swier, Bart, Wijdenes en Trompetter waren in hun kring bekende namen. Van één trouwe volgeling is ons iets meer bekend. Dat was SIJMEN SWIER.
(12)
Even een stapje terug in de historie: Nederland was in 1813 "onafhankelijk" geworden, dwz. de grote mogendheden, voornamelijk Engeland, hadden het tot "koninkrijk" bevorderd, als een soort bufferstaat tegen Frankrijk, want de schrik voor Napoleon zat er nog steeds in... De Prins van Oranje, die te Londen verbleef, werd nu koning Willem I over Holland en "België" samen. Twee landen met heel verschillende bevolking: het Noorden Protestant, het Zuiden Katholiek.
Hij werd, zoals te doen gebruikelijk, met gejuich binnengehaald. Op straat werd een liedje gezongen:
"O, wat zal Zijn Hoogheid blij zijn,
Als Hij ziet hoe rustig wij zijn,
Op bevel van Leopold, (van Limburg Stirum)
Die op aller tongen rolt.
't Is alom Oranje boven!
Nergens ziet men plunderen roven,
leder zingt in rust en vree:
Toch Oranje, toch Hoezee!"
Maar de Fransen, die in 1813 nog "vlugten aan alle kanten", hadden zich hersteld tot een nieuwe "mogendheid" en stookten het Roomse zuiden op tegen Willem l. In 1830, dus na 15 jaar broeien, sloeg de vlam er uit! Het Belgise volk kwam in opstand. In Augustus 1839 werd de prins van Oranje uit Brussel weggejaagd. Dat kweekte natuurlijk verzet in het oranjegezinde Noorden! Overal werden proclamaties aangeplakt: "Te wapen op de dringende bede van uwen vorst Te wapen voor de zaak van orde en regt!" Zo ook te Opperdoes. Daarom trokken Sijmen Swier, Jan Rustenburg en Joost Bart uit Opperdoes met Arie Leeuw uit Twisk en vele andere schutters naar de Zuidgrens, om die opstandige Belgen eens mores te leren!
Dat was begin Oktober 1830.
(13)
Jan Masereeuw schreef aan Sijmen Swier vele vaderlijke brieven, ook namens vader Klaas Swier en verdere familie. Sijmen Swier schreef zo goed mogelijk terug. Die brieven zijn gelukkig bijna allemaal bewaard en geven een goed beeld van die benarde tijd. Ook de toestand op geestelijk gebied werd uitvoerig beschreven. Op 16 December 1830 schreef Jan Masereeuw:
"Wij hebben uwe mesieve van 10 dez: in welstant ontfangen.
Ja, mij meugen alle te samen soo ver mij bekent soo wel hier als de vrienden te Andijk in een redeljke welstant door 's Heeren goedhyt leven en verkeeren, behalven J. Hasselman en P. Veen, die zijn na den geest vrij wat vervangen door veele verkoudende stormen der vreemde leere, soo datte sij zelfs kwijnende zijn en als door geestelijke teringziekte in de waarhyt en het getuigenis van dien zeer wankelende, vermits de vijanden daar tot hier aan toe overeenkomstig haar soo genaamde werkeloos gevoelen niet werkeloos stilgezeten hebben, teveel om dit alles te melden. Maar opdat gij zult kunnen zien en bemerken dat dit vreemde vuur nog niet onder de as ligt en veel minder uitgedooft is daarom leg ik hier (tot een klein staaltje) een compie in van een brief, door een particulier man geschreven aan P. Kooyman tot een (wygerent) antwoort op sijn versoek. Doch buiten dien maggen wij onder Gods beschermende vaderlijke liefde en sorge rustig en vreetsaam onder elkandere verkeere en stoorloos tweemaal per week, sijnde Dingesdag en Vrijdagsavonts bij elkander komen, bijde met een wijnig verandering als tevooren namentlijk Vrijdagsavonts lezen wij uit het boekje van de vrouwen bijde avonde na 't koffijdrinken spreken wij over een deeltje of onderwerp van de cattekissemus, om zooveel mogelijk is, de Egyptische tooverkragt door 's Heeren hulp buiten te keeren. Het spijt ons dat wij er een uit ons midden moeten missen, maar het vertroost ons niet minder dat het u selven het meeste ter harte gaat..." enz. enz.
(14)
Sijmen Swier was door de hel gegaan. De bravour, waarmee ze van huis vertrokken waren, zal wel aardig bekoeld zijn, toen zij ingedeeld werden bij de bezetting van de citadel bij Antwerpen. Die citadel was een sterke vesting van plm. 500 M² oppervlakte, met op vijf hoeken bastions. Eigenlijk een flink dorp op zichzelf, met een Sint-Jacobskerk, magazijnen, winkels en hospitalen. De citadel was in 1568 door Alva op de westoever van de Schelde tegenover Antwerpen gebouwd, om de scheepvaart op de Schelde te beheersen. Nu., in 1832, telde de bezetting bijna 5000 man, (terwijl er voor 3000 man plaats was), onder bevel van de 62-jarige baron Chassé.
Op 15 November 1832 trokken 65000 Fransen België binnen, onder bevel van generaal Gerard. De strijd was dus al bij voorbaat verloren: 5000 man, opgesloten in een vesting, tegen 65000 man in het vrije veld. Maar dat strookte niet met de "krijgsmanseer" van de oude vechtjas Chassé: de citadel moest verdedigd worden!
In een dagorder van 17 December heet het: "het onwankelbaar voornemen, om ons met mannenmoed tot het uiterste te verdedigen". Welaan! Op 4 December begonnen de Fransen te vuren uit 84 kanonnen en dat bombardement hield aan, van dag tot dag...
Koning Leopold van België kwam uit Brussel over " om van het schouwspel te genieten". (F. Ruysch). Wat voor de één een kwelling is, is voor de ander een leuk spelletje!
Enkele kleine uitvallen van de Hollandse bezetting haalden niets uit, maar dat hoorde nu eenmaal bij de komedie. Drie weken lang lag de citadel onder hevig kanonvuur. Steeds meer gebouwen stortten in. Op 6 December werd het levensmiddelenmagazijn in brand geschoten, bij een hevige wind... Weg alle hammen, worsten en tabak, door vaderlandslievende burgers reeds, vóór het beleg geschonken!
Ook het drinkwater werd schaars, omdat de meeste putten waren ingestort. Daar zaten nu de dappere verdedigers in zg. "bomvrije" kelders. Ze moesten staande proberen te slapen, omdat alles overvol was...
Op 20 December vuurden de Fransen nog uit een "monstermortier", maar het haalde weinig meer uit er was niets meer te vernielen... Chassé begon nu eindelijk te denken aan overgave... aan de "krijgsmanseer" was nu wel voldaan.
Op 24 December werd de Hollandse driekleur neergehaald en de Franse vlag gehesen. De soldaten moesten hun wapens inleveren, de officieren mochten hun degens behouden... "Het garnizoen scheen zeer vermoeid", schreef een Franse krant. Hoe is 't mogelijk... Op 27 December werden de overlevenden als krijgsgevangenen naar Frankrijk gevoerd, naar Sint Omer, Bethune en Herlin. 1400 doden bleven achter, de meesten onder het puin bedolven. Voor de overigen wachtte een barre tocht: lopen naar Frankrijk over een bevroren weg, want het was hartje winter!
Sijmen Swier schrijft zelf:
"Voorts ons acht dage marseeren heeft mij moijelijk gevallen, want als krijgsgevangen man is het na den lichame zeer moijelijk. Wij zijn Oost- en West Vlaanderen doorgegaan. Joost Bart is door een bom op het citadel getroffen en is overleden. Arien Leeuw van Twisk is zijn been afgeschoten, de anderen van Opperdoes die op het citadel waren sijn allen in gesonthyt tot mijne blijtschap. Mijne boekjes heb ik nog alle meegenomen. Verders van het lichamelijke daar sal ik maar van swijgen, mogt de heere mij ontfermen in dezen weg, ja dat hij mij tog mogte leren en lijden in deze mijne gevangenis. Ja hij de heere heeft mij tot hiertoe geholpen en in groote gevaren gesterkt... "
(15)
Ondanks alle ellende, die hij moest doorstaan, bleef Sijmen Swier een vrome man!
Ook in de gevangenschap in Sint Omer kon hij het niet nalaten van zijn geloof te getuigen. Hij schrijft:
"... die veelbeduidende brief van J. Masereeuw, mijnen vrient en broeder in den Heere, welke ik aan eenige van mijne geestelijke vrienden hebbe voorgelezen, mijnende dat het voor haar ook tot nuttighyt sou verstrekken. Maar hetgene ik door de genade Gods er van mogt gevoelen, scheen voor haar soo niet te sijn, schoon sij er tegen mij niets van hadde te seggen en ook niet konden van wegens de gegronthijt op Gods onveranderlijk woord. Ik bemerkte nogtans wel aan haar, dat sij haar niet konde voorstellen, dat de hijlige ontsaggelijke hooge God, soo veel met en door sijn nietig volkjen op de aarde soud verrigten...." enz.
Hij werd in zijn evangelisatiewerk bijgestaan door een Rotterdammer, Marcus, die met grote vrijmoedigheid zijn lotgenoten trachtte te bekeren van hun zondige weg. Want er waren vogels van diverse pluimage! Sijmen Swier schreef:
"Wat anders onze onderlinge bijeenkomsten aangaat, is niet ongezegent, mijnen geagten vrient is zeer bequaam en vrijmoedig in 't woord Gods om een eyder die daar uyt nieuwschierighyt komt aan te spreken. En ten gevolge van dien zijn verschijdene die haar te vooren aan groote losbandighyt schuldig maakten van dit alles zijn afgekeerd en lust en vermaak hebben gekregen in 't onderzoeken van Gods woord en het bijzijn van zijn nederig en verdrukte volkjen."
In 1833 kwamen de krijgsgevangenen weer vrij. Simon Zwier beef militair... Op 20 Mei van dat jaar schreef Jan Masereeuw een vaderlijke brief aan hem in... Deventer. Hij schreef over dominee Moorrees, die nu predikant te Heusden was, maar eerder te Bovenkarspel gestaan had. Verder familienieuwtjes uit Opperdoes. Daar heerste veel ziekte "zinkenstoffe en verkouthijt", ook in het gezin van vader Klaas, die "een zinken boven 't linkeroog" had. Op 28 Januari 1834 schreef Jan Masereeuw nog eens weer naar Deventer, maar in 1835 was Simon Zwier te Andijk. Hij trouwde op 10 April met Jantje Groot, de vijfde dochter uit het grote gezin van de zaadhandelaar Nanne Groot en diens vrouw Lijsbeth Kort. Bij zijn trouwen is Simon "zonder beroep, dienende bij de 10e afd. Nationale Militie."
Om te trouwen heeft hij toestemming nodig van zijn commandant... Het mocht...
Na zijn trouwen heeft Simon de "wapenrok" uitgetrokken en is "landman" geworden, dwz. tuinbouwer. Hij kwam meteen in een goede leerschool terecht, de zoons en schoonzoons van Nanne Jansz. Groot waren kundige zaadtelers! Hij woonde toen in bij zijn zwager Pieter Sluis, die met Aafje Groot getrouwd was, de eerste combinatie SLUIS & GROOT. Het gezin werd gezegend met vier meisjes: Aafje, Lijsbeth, Trijntje en Grietje. De laatste trouwde in 1871 met Hendrik Blokker, bakker. Zoo gaan de jaren!
(16)
In 1885 waren Simon Zwier en Jantje Groot vijftig jaar getrouwd en toen verscheen in de krant de volgende curieuze advertentie:
"Andijk den 15en April 1885. 50 Jarige Echtvereeniging van J. GROOT Nz. S. ZWIER. De jubilaris is in deze gemeente de laatst overgeblevene van de bezetting in de Citadel van Antwerpen, Sept. 1830 tot December 1832. Van zijn makkers herinnert hij zich nog Joost Bart uit Opperdoes, die door een bom gedood werd, Zijn broeder Jan (Bart), die op weg naar de krijgsgevangenschap te St. Omer is overleden. Zijn vriend A. Leeuw van Twisk is in het laatste uur van 't 23-etmaals kanongebulder zwaar aan zijn voeten gewond en te Antwerpen overleden. Het was met Jan Rustenburg en Pieter Freest Jnz. dat hij in 1827 uit deze gemeente als milicien uittrok."
Wie dit verhaal opstelde, weten we niet. Maar steekt er niet wat valse nederigheid in die naamsverwisseling: J.Groot Nz. en S.Zwier?
Simon Zwier behoorde tot de zeer sterken.Op 26 Juli 1898 overleed hij 89 jaar oud! Zijn vrouw was hem op 25 Maart 1896 reeds voorgegaan. Ze zijn beiden op het kerkhof van Andijk-West begraven. Simon Zwier is tot zijn dood Masereeuwer gebleven, ook na de dood van Jan Masereeuw in 1855, toen de groep reeds kleiner werd en ook na 1884, toen dominee Bosch een groot aantal Masereeuwers tot de gereformeerde leer bekeerde... Maar een leider van "'t gezelskip" was Simon Zwier niet.
Het gaat natuurlijk niet aan, om van elke Masereeuwer een uitvoerige levensbeschrijving te geven. We zullen ons daarom beperken tot enkele leiders.
De voornaamste daarvan was PIETER VRIEND. Die was op 28 September 1804 te Andijk geboren als zoon van Jan Vriend en Trijntje Rol. Hij was beter ontwikkeld dan de meeste van zijn dorpsgenoten waarvan sommigen zelfs niet eens hun naam onder hun trouwakte konden schrijven... Pieter Vriend kon lezen en schrijven en hij bezat de gave van het woord. Daarom gaf hij als jongeman reeds catechesatie aan andere "vrienden van de waarheid', zoals de Masereeuwers zich graag noemden.
In zijn jeugd was de kerk nog "gereformeerd", maar na de "hervorming" van 1816 kwam in 1828 op Andijk een zeer vrijzinnige dominee Theodorus van Spall. Met de prediking van deze dominee was Pieter Vriend het lang niet eens en daarom was hij al eens onder de preek de kerk uitgelopen, zeer tot ergernis van de overige gelovigen!
Dominee van Spall en Pieter Vriend woonden dicht bijelkaar, achter de Buurtjeskerk. Ze voerden veel gesprekken met elkaar, waarbij Pieter Vriend geen blad voor de mond nam. Zodoende kreeg hij Ds. van Spall tegen zich. Het was bij de wet verboden om aan meer dan twintig personen godsdienstonderwijs te geven en daar werd Pieter Vriend op betrapt. Die wet was er om scheuring in de hervormde kerk tegen te gaan en overtreding werd streng gestraft.
Pieter Vriend moest voor de Classis in Hoorn verschenen. Daar zaten Ds. Jacques Dozy en Ds. 0. van Tricht en dat waren geen kleine jongens! Maar Pieter Vriend verdedigde zichzelf met alle vrijmoedigheid hem eigen. Hij kwam er af met de toezegging, dat hij nog één keer catechesatie mocht houden, maar dan nooit meer. Daar hield hij zich dan ook aan, (om erger te voorkomen), en wijdde zich toen aan schriftelijke evangelisatie onder de schutters, die in Brabant lagen.
Zijn broer Klaas was daar ook bij en hielp de leer van Jan Masereeuw mee verbreiden in het katholieke zuiden...
Zo werd Pieter Vriend de aangewezen man om leider van de groep Masereeuwers op Andijk te worden. Dat was geen gemakkelijke taak!
(17)
Het was een woelige tijd: veel dwalende schapen zonder herder...
Velen zochten een weg, maar welke? Zo waren er op Andijk drie groepen, die het niet met de nieuwe "hervorming" eens waren: één groep die later "afgescheidenen" zouden heten, een groep "kooilui" en een groep Masereeuwers.
Tot deze laatste groep voelde Pieter Vriend zich het meest aangetrokken. Op 5 Februari 1829 trouwde hij met Pietertje Groot, de derde dochter uit het grote gezin van Nanne Groot en Lijsbeth Kort.
Nanne Groot bleef Hervormd. Hij was zaadhandelaar en moest iedereen te vriend houden. Bovendien was hij nuchter genoeg om de vreemde fantasieën van Jan Masereeuw niet voetstoots over te nemen. Ook de zwagers van Pieter Vriend waren niet allen van hetzelfde gevoelen. Jan Kalmijn, die hier als onderduiker uit Zeeland gekomen was en hier "Piet Veen" heette, was afwisselend bij de afgescheidenen en bij de Masereeuwers. Jan Masereeuw had zijn grootste aanhang op Andijk. Dat was meest te danken aan Pieter Vriend. Het was een besloten kring van aan elkaar verwante personen, meest uit de families Groot, Sluys en Vriend.
Vreemden werden pas na ernstig onderzoek toegelaten... geen kaf onder het koren! Jan Masereeuw schreef:
"Want hoewel wij in genen deele met de woorden Gods te koop loopen en bij de wereld daarmede pronken, soo staat daarom evenwel onze deur niet minder open voor elk waarachtig belangstellende onderzoeker, ja ook de herbergsaamhyt voor soo verre dat te pas komt".
Ze waren degelijk en enorm Bijbelvast. Zij "oefenden" elke Zondag bij een van de "vrienden" aan huis, bij toerbeurt. Daar las Pieter Vriend de langdradige geschriften van Jan Masereeuw voor, die dan onderling besproken werden. JAN werd door hen zeer hoog geacht en feitelijk had JAN tenslotte het laatste woord. In allerlei kwesties werd JAN om zijn oordeel gevraagd. De groep te Andijk groeide langzaamaan tot 70 à 80 personen.
(18)
Op 15 Mei 1855 stierf Jan Masereeuw.
Dat gaf wel even een schok want sommigen hadden gedacht, dat JAN niet sterven zou... Hij was immers "de laatste getuige"... De groep bleef bijelkaar, dank zij de leiding van Pieter Vriend. Slechts een enkele scheidde zich af, maar waar dan heen? In geen geval naar de Hervormde kerk, maar dan... ? Bij de afgescheidenen was het al niet veel beter. Daarom bleven zij maar Masereeuwers.
Op 10 December 1863 stierf Pietertje Groot. Een droevig verlies voor Pieter Vriend. Zij had hem acht kinderen geschonken, die allen volwassen werden, zeldzaam in die tijd... Zes ervan waren reeds getrouwd, één dochter was overleden toen ze twintig jaar was. Alleen de jongste dochter, Neeltje, was nog thuis. Zij zal haar vader verzorgd hebben tot ze in 1866 overleed.
Een jaar later trouwde Pieter Vriend met Neeltje Sluys, ook uit de Masereeuwer kring. Zij overleed in 1883. Pieter Vriend werd oud, hij was nu bijna tachtig jaar, die leeftijd der zeer sterken... Hij was nu doof en gebruikte "middelen om zin aardsche tabernakel te onderschragen", een wat wijdlopige omschrijving van een wandelstok.
In 1884 kwam er op Andijk een jonge gereformeerde dominee, Willem Bosch. Hij was vol ijver om proselieten te maken en bezocht daarom ook de Masereeuwers persoonlijk in hun huizen....en met succes!
Niet direct, want het was voor de Masereeuwers een moeilijke stap, uit het"gezelschap" te gaan en dan... naar een kerk! Naar de afgescheiden kerk! Die waren nooit zo verdraagzaam geweest!
En er waren ook familiebanden... Maar daar zat juist het gevaar! Door het steeds maar trouwen in een kleine kring, was er gevaar van inteelt... Er waren reeds enkele krankzinnigen en idioten in hun groep... Daarom lieten de meer ruimdenkenden zich overhalen om gereformeerd te worden. Zo deden in December 1884 21 volwassenen belijdenis in de gereformeerde kerk. Tien ervan werden toen ook nog ge doopt, evenals een aantal kinderen. Ook kinderen van Pieter Vriend waren naar de gereformeerde kerk overgegaan. Zelf bleef hij Masereeuwer, tot in de dood!
Dominee Bosch voerde lange gesprekken met de oude man, maar hij kon Pieter Vriend niet van dwaling overtuigen... Op 13 December 1888 overleed hij, 84 jaar oud. Ruim een halve eeuw was hij voorganger van de Masereeuwers geweest!
(19)
Na zijn dood werd zijn kleinzoon, Abraham Vriend, leider van de zeer geslonken Masereeuwer groep. Abraham was aardappelhandelaar en verhuisde om practise redenen naar Grootebroek. Hij bleef echter leider van de Masereeuwers te Andijk. Aan hem is het wel te danken, dat de Masereeuwers in 1894 een eigen gebouwtje kregen. Een flinke prestatie voor zo'n kleine groep! Al die jaren hebben ze hier en daar aan huis vergaderd. Nu hadden ze een eigen gebouw in het midden van het dorp, want Andijk breidde steeds meer naar het oosten uit.
Abraham Vriend kwam dan Zondagsmorgens met zijn gezin met de schuit naar Andijk. Na de "oefening" gebruikten zij dan hun middagmaal bij Abrahams zuster Elisabeth, ("Loip"), die kosteres van het gebouwtje was en er vlak bij woonde. Zij was met Kees Trompetter getrouwd.
Zondagsmiddags keerde het gezelschap dan weer naar Grootebroek terug.
Omstreeks 1900 kwam de Masereeuwer groep te Andijk in verval. Plm. 1910 waren er nog twee weduwen, Pietertje Sluys en Aafje Groot, die Zondagsmorgens bijelkaar kwamen om te "oefenen", dwz. een gedeelte uit de Bijbel en uit de geschriften van Jan Masereeuw te lezen.
Pieter Vriend werd door de buitenwacht "Domenie Vriend" genoemd. Hij spreekt nog nadat hij gestorven is... Zijn geloofsijver is nog duidelijk merkbaar in zijn nageslacht. Hoeveel "domenie Vriends" zouden er wel zijn, "all over the world"? "Gaat uit aan alle stranden, verbreidt van oord tot oord...", gedachtig aan de woorden van Paulus tot Timotheus:
"Predik het Woord, houdt aan, tijdiglijk, ontijdigljk, wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en léér,... wees wakker in alles. Lijdt verdrukkingen, doe het werk van een evangelist, maak dat men van uwen dienst ten volle verzekerd zij..."
(20) Masereeuwers te Enkhuizen
Ook te Enkhuizen had zich een kleine groep Masereeuwers gevormd.
In de nazomer van 1830 waren Pieter Vriend en Jan Kalmijn, alias "Piet Veen" naar Enkhuizen geweest, o.m. naar Catharina Willems, alias "fijne Kaatje". Zij was de vrouw van Goert van den Boom en behoorde tot een groep die naar afscheiding neigde. Het was nog in de tijd van de "gezelschappen", een gereformeerde kerk was er in Enkhuizen nog niet. Maar fijne Kaatje liet zich niet overtuigen, in geen geval wou zij zich bij de Masereeuwers voegen! Ze schreef een lange brief aan Jan Masereeuw en verweet hem daarbij dat hij "ELIAM" niet was. Dat sloeg op het verhaal van Elia's hemelvaart in 2 Koningen 2.
Op 30 September 1830 schreef Jan Masereeuw in een brief aan een vriend, in zijn bekende overladen stijl:
"... evenwel hoe nederig en biddend ik haar tegen hare onvoorzichtige uitbraakselen en onbezonnen blinde lasteringen vermaand heb, zoo heeft zij boven al dat mondelijke nog een schriftelijke verklaring tot bevestiging en verzegeling van dat alles, als een afgronds meesterstuk, daar bij- en toegevoegd. Welke ook in kennelijke en klaarblijkelijke vijandschap uitblinkt en boven alle andere uitmunt, tot bestrijding van het waarachtige getuigenisse Gods. Zoodat zij, omdat zij het van haar aanhang gehoord, of zelf versierd heeft, dat ik mij voor den persoon van Elia uitgaf..." enz.enz.
("De ware onderlinge bijeenkomst", blz. 114.)
Kaatje Willems liet zich niet overtuigen. Op 30 April 1831 schreef zij nog eens aan Jan Masereeuw over "Eliam"...
In 1840 institueerde dominee Pier Schaap van Urk de gereformeerde kerk van Enkhuizen. Coert van den Boom werd daar ouderling.
Er bleef een kleine groep Masereeuwers. Hun leider was Willem Groot. Hij was in 1813 te Andijk geboren als zoon van Nanne Groot en Lijsbeth Kort. Simon Zwier, Pieter Vriend en Jan Kalmijn waren zijn zwager, de eerste twee volbloed Masereeuwer, maar Jan Kalmijn neigde soms meer naar de afgescheidenen... Willem Groot was in 1833 getrouwd met Lijsbeth Koolhaas en enkele jaren tuinbouwer te Andijk geweest. Na het overlijden van zijn schoonvader in 1837 vertrok hij naar Enkhuizen. Daar leidde hij de groep Masereeuwers, samen met Cornelis van der Kamp. In 1851 stierf zijn vrouw, na veel gesukkel met zwakke kinderen. Een jaar later trouwde hij met Geertje Bakker, die uit de Beemster bij hem als huishoudster gekomen was.
Hij overleed in 1879, pas 65 jaar oud.
(21)
Eén van de roerigste elementen onder de Masereeuwers was wel CAROLINA!
Zij heette voluit Carolina Josephina Verfaille en was in 1924 te Doornik (Tournay) geboren. Ze was dus een Belgische, van Hollandse afkomst. Haar grootvader was deurwaarder te Enkhuizen geweest en noemde zich Pieter Belkmeer Verfaille, omdat zijn moeder Belkmeer heette. Carolina's vader was militair. Hij had het gebracht tot sergeantmajoor bij het corps infanterie van de Noordhollandse jagers. Hij was getrouwd met Sophia Hutinet, verhollandst tot "van Hutten".
Als militair werd hij nogal vaak overgeplaatst en zo kwam het dat Carolina te Doornik geboren werd. Haar geboorteacte is dan ook in het Frans gesteld.
Op late leeftijd heeft zij verteld, dat zij met haar moeder te Antwerpen in een kerk geweest was, waar veel dode mensen lagen... Dat kan geweest zijn in 1830, bij de Belgische opstand.
Twee jaar later overleed haar vader te 's Hertogenbosch, op 17 Juni 1832. Hij was toen nog maar 34 jaar oud...
In 1836, toen zij 12 jaar was, ging Carolina naar Amsterdam, waar haar oom Jan Stam woonde. Later, in 1849 vinden wij haar terug in Enkhuizen, waar zij diende, waarschijnlijk bij familie, die "afgescheiden" was.
(Grootvader Pieter was Mennist, dwz. doopsgezind.)
Op 8 Januari 1849 heeft Carolina zich "afgeschyden van de afgeschydenen", zeer tot leedwezen van oom Jan Stam en tante... Maar Carolina's besluit was onherroepelijk: zij sloot zich aan bij de Masereeuwers, waar zij met vreugde ontvangen werd. Jan Masereeuw noemde haar in zijn brieven: "hartsgeliefde vriendin in Jezus Christus" ...
Toen volgde een liefdesaffaire: Carolina was nu 25 jaar en allicht een vlotte verschijning. Daar werd Pieter Sijmonsz. Gorter uit Lutjebroek verliefd op! Zeer tot ergernis van de Masereeuwers, die alles deden om dit ongedaan te krijgen. Pieter Sijmensz. Gorter had zeer voorbarig hun huwelijk reeds aangekondigd! Dat moest voorkomen worden, want het was een zeer ongelijk paar. Pieter Gorter was ruim 20 jaar ouder dan Carolina en ... hij vloekte nogal stevig!
De beide leiders van de groep, Willem Groot en Cornelis van der Kamp, deden er alles aan om dit huwelijk te voorkomen. Pieter Gorter en Carolina werden bij Cornelis van der Kamp in zijn huis op de Wierdijk ontboden en ... het lukte! Onder "een vloed van tranen" wilden beiden "in de schuld vallen" en het gevaar was voorlopig geweken...
Natuurlijk werd ook in deze zaak aan "vader JAN" om raad gevraagd. Pieter Gorter had aan Jan Masereeuw een heel vrome brief geschreven, helemaal in de stijl van de Masereeuwers, vol bijbelteksten. Maar Jan Masereeuw had mensenkennis genoeg om hem te doorzien. Hij schreef:
"... dat ik uw woorden, onder hoe een schoonen schijn ook voorgedragen, niet voor welmenende waarhijd kan aannemen en wensche u ook voor eerst niet persoonlijk te ontmoeten...... waarbij ik u ook van de gemeenschap afsnijde.... dat ik mij over uw tegenwoordigheid in ons midden schame..." enz. enz.
Harde woorden! Maar wie het bij vader JAN verkorven had, kwam zo goed als nooit weer in zijn gunst! Carolina moest de stad uit. Willem Groot bracht haar naar Andijk, waar ze kon dienen bij Nanne Groot, wiens vrouw Neeltje Sluys zwaar ziek lag. Carolina kon dan "aan het boerenleven wennen". Ze was nu "uitgeleid uit de Synagoge des satans". (de gereformeerde kerk). Ze was nu volbloed Masereeuwse.
Nu ze toch op Andijk was, kon ze voor Jan Masereeuw wel even een brief bezorgen bij de afgescheiden dominee Bijzitter...
(22)
Jan Tiesses Bijzitter was geboren te Marum Gr. In 1837 was hij te Nuis getrouwd met Ebeltje Roelofs van Loo, weduwe van Brugt Spoelstra. Die was twintig jaar ouder en had een dochter Anje Spoelstra, die in 1826 te Lutjegast geboren was.
Bij zijn huwelijk was Jan Bijzitter "grenadier met groot verlof" en arbeider te Grijpskerk. Hij was daarna dominee geworden op artikel 8, dwz. geen universitaire opleiding, maar "de gave van het woord".
Hij was predikant van Medemblik en Andijk samen en op 6 Juni 1848 te Andijk bevestigd door Ds. Nentjes van Urk, op een tractement van f.450,- per jaar.
Bijzitter had het bij Jan Masereeuw verbruidt! Hij had een boek te leen gehad, ("De ware onderlinge bijeenkomst", gedrukt in 1833 bij Rautenberg te Meppel) en daarin nogal wat aantekeningen gemaakt, die bij Jan Masereeuw slecht in de smaak vielen... Bovendien: krassen in andermans boeken gaat nu eenmaal niet!
Daarom schreef Jan Masereeuw op 30 Maart 1849 een brief, waarin hij Bijzitter eens ongezouten de waarheid zei en niet schroomde flink te schelden.
Het was deze brief, die Carolina nu moest bezorgen. Zij werd aan de pastorie door de meid ontvangen,die zei dat domenie niet thuis was. "Domenies juffrouw" kwam aan de deur en liet Carolina binnen.
Toen volgde een fel dispuut, waarbij geen van beiden ook maar een duimbreed toegaf! Bij mevrouw Bijzitter was de gereformeerde kerk natuurlijk de enig ware, Carolina was op een dwaalweg... Maar Carolina verdedigde haar leidsman met gloed en verve, ook toen dominee Bijzitter erbij kwam en Jan Masereeuw een bedrieger noemde. Maar Ebeltje van Loo en Anje Spoelstra werden beiden oprecht kwaad, omdat Carolina hun man en vader maar gewoon "Bijzitter" noemde! De dominee was wat bedaarder dan de beide vrouwen, maar hij achtte het wel zijn plicht om de gereformeerde leer tegenover de Masereeuwers te verdedigen. Bij het afscheid nam hij plechtig de hoed af en wenste, haar de zegen des Heeren ...
Carolina schreef een paar dagen later een lange brief aan Jan Masereeuw waarin zij haar belevenis te Andijk tot in de puntjes vertelde, met veel heil- en zegenwensen. Ze bleef daarna niet lang meer op Andijk.
Geertje Sluys overleed op 25 April 1849, pas 32 jaar oud. Nanne Groot bleef achter met twee kleine kinderen. Carolina vertrok nog hetzelfde jaar naar Opperdoes, waar zij in Juli trouwde met Gerrit Zwier, met volledige toestemming van Jan Masereeuw. Gerrit Zwier was ook Masereeuwer... Carolina was nu dichtbij haar hoogvereerde leider en kon wekelijks genieten van de bijeenkomst van het "gezelschap".
Ook in Enkhuizen vergaderden de Masereeuwers trouw, onder leiding van Willem Groot en Cornelis van der Kamp. Pieter Gorter gaf de moed niet op. Hij was nu wel los van Carolina, maar wou toch graag bij de Masereeuwers blijven. Op 13 Februari 1849 had Jan Masereeuw hem wel afgesneden van het gezelschap, maar op zijn aandringen schreef de leider op 27 April d.a.v.:
".... dat ik u van heden af toe late en vermane, om u als een leerling en toehoorder u bij 't geselschap te Enkhuizen te vervoegen, onder toeverzigt over u van W. Groot en C. van der Kamp, welke bijde haar zeer veel moeite ter uwer besten hebben late welgevallen en van alles een oog en oor getuigen geweest. Waarom ik haar bijde dan ook tot toeverzigt over u, opzetlijk heb verzogt. 't welk zij gewilliglijk op haar genomen hebbe.... ", enz.
(23)
Cornelis van der Kamp was getrouwd met Maria Schoenmaker. Ze woonden op de Wierdijk en hadden een winkeltje in wol en sajet.
Een broer van Maria, Henderikus, was om ons onbekende redenen naar Ommerschans "verzonden". Daar was in die tijd weinig voor nodig: bedelen was al voldoende! Het herstel van Neerlands "onafhankelijkheid" had het gewone volk geen welvaart gebracht, integendeel! Er werd enorm veel armoe geleden en bedelarij was aan de orde van de dag.
Omdat dit voor de welgestelden een ware plaag werd, is in 1818 de "Maatschappij van Weldadigheid"(!) opgericht. Er werden enkele bedelaarsgestichten gebouwd, de "krententuin" te Hoorn is er één van. Het principe van deze weldoeners was :"wie niet werkt, zal niet eten".
Bedelaars waren vagebonden, te lui om te werken... Dus werd in die gestichten alles aan het werk gezet, mannen, vrouwen en... kinderen! Hummels van 6 tot 7 jaar moesten een lange dag werken. Van leren kwam vrijwel niets, leerplicht was er niet en de kinderen waren te moe om te leren... Er werd loon naar arbeid uitbetaald, maar dat was hongerloon. Alleen de sterkste kerels konden met zwaar grondwerk of turfgraven aan de grens van normaal loon komen. De Ommerschans was wel de ergste van allen! "De voeding bestaat meest uit paardebonen", schreef Jacob van Lennep in zijn reisverhaal anno 1823.
In deze poel van ellende was Henderikus Schoenmaker beland...
Hij klaagde zijn nood aan zijn zwager en zuster te Enkhuizen en ook aan Jan Masereeuw te Opperdoes. Van Augustus 1853 tot Januari 1856 was er een vrij geregelde briefwisseling tussen Ommerschans en West-Friesland, v.v. Nu kreeg Jan Masereeuw wel meer bedelbrieven en de meeste schrijvers kregen nul op het rekest, maar voor Henderikus Schoenmaker had hij een warm hart, ook omdat het zijn volgeling was. Verschillende gaven werden naar zaal 10 te Ommerschans verzonden, voornamelijk stichtelijke lectuur, een Bijbel, een vrageboekje van Hellenbroek, afschriften van de "getuigenissen des Geestes", een klein werkje van Frederik Houten, enz. Soms ook wat etenswaren. Toen Henderikus klaagde over hongerlijden en dat de tabak in de kampwinkel duurder werd, zond Jan Masereeuw hem tien gulden, een flink bedrag voor die tijd, bijna twee weeklonen...
Op 11 November 1854 kreeg Henderikus bezoek van Willem Groot, die waarschijnlijk voor de zaadhandel in die omgeving op reis was. Dat was een verrassing en ze beleefden samen "eenige genoegelijke uuren", zoals Henderikus schreef. In Mei 1855 ontving hij nog een brief van Jan Masereeuw, de laatste van diens hand... Die brief is niet afgemaakt en niet ondertekend, waarschijnlijk was de oude man daarvoor te zwak... Op 15 Mei d.a.v. overleed Jan Masereeuw.
Hoelang Henderikus Schoenmaker nog in de Ommerschans gebleven is, weten we niet. "De ontginning van de woeste gronden door het stedelijk proletariaat faalde..." schreef Jan Romein in "De lage landen bij de zee".
Na 1855 bleef er maar een kleine kudde Masereeuwers te Enkhuizen over.
"...ons diep versmade overblijfseltje" schreef Cornelis van der Kamp aan Pieter Wijdenes te Opperdoes. Ze vergaderden particulier, want een eigen gebouwtje hadden ze niet. Pas nadat Abraham Vriend van Andijk naar Grootebroek verhuisd was, konden ze gezamenlijk een gebouwtje stichten op de grens van Enkhuizen en Bovenkarspel. De laatste Masereeuwers sloten zich tenslotte aan bij Gereformeerde Gemeente in Enkhuizen, de "Breestraters".
(24) Masereeuwers te Opperdoes
Opperdoes was de kern, daar is het begonnen. Jan Masereeuw werkte na zijn "visioen" van 1822 niet meer. Hij was nu "geroepen dienaar" en deed niets dan schrijven... duizenden vellen vol...
Het begin zal klein geweest zijn, alleen het eigen gezin. Maar langzamerhand werd de kring groter, er kwamen meer belangstellenden, familie en buren. Het is nog onbegrijpelijk. waarom zij Jan Masereeuw volgden... Het was wel meest de afkeer van de Hervormde Staatskerk met haar Bijbelcritiek. Voor de rechtzinnigen was de Bijbel het Woord van God, heilig en onaantastbaar!
Bij de eerste Masereeuwers vinden we echte Opperdoezer namen: Zwier, Wijdenes, Baan, Trompetter...
Ook in Medemblik was er belangstelling. Johan Impeta en zijn vrouw Betje Spijker behoorden ook bij de Masereeuwers. Daar werd hij "broeder Hannes" genoemd. Het bleef een kleine groep, 30 tot 40 personen. Andijk was veel groter, mede door de ijver van Pieter Vriend. Die was in 1829 getrouwd en Jan Masereeuw kwam daar om de drie weken. In het begin catechiseerde hij daar uit het vragenboekje van Hellenbroek. Later niet meer, omdat hij doof werd.
In de herfst van 1835 was Jan Masereeuw ook weer bij Pieter Vriend te Andijk. Toen was daar ook Klaas de Wit, een blauwverver uit Grootegast. Die had op 9 Oktober 1834 te Ulrum de Hervormde dominee Smith uit Leens "geknepen of geduwd" en de straf was niet mals: eerst drie maanden in voorarrest te Appingedam en daarna tien maanden in de "Krententuin" in Hoorn...
Nu had hij zijn straf uitgezeten en was lopende op weg naar Grootegast... Op verzoek van Jan Masereeuw las Pieter Vriend uit Mattheus 7 vanaf vers 15:
"Maar wacht u van de valsche Profeten, dewelke in schaapskleederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven"........ "Niet een iegelijk, die tot mij zegt: Heere, Heere, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot mij Zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in uwen naam geprofeteerd en in uwen naam duivelen uitgeworpen en in uwen naam vele krachten gedaan? En dan zal ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van mij, gij die de ongerechtigheid werkt."
De toepassing kon ieder voor zichzelf maken.
(25)
Jan Masereeuw was lichamelijk niet sterk. Op 7 Juni 1836 klaagt hij in een brief aan Johan Hart te Alkmaar over de ziekten van hem en van zijn kinderen.
Op 6 Februari daarvoor was zijn zoon Klaas overleden 22 jaar oud. Op 26 Oktober 1838 overleed zijn vrouw, Maartje Heinstman. Alle kinderen waren toen getrouwd, behalve Jacob (30) en Trijntje (17). Trijntje moest dus voor twee volwassen mannen zorgen. In 1841 trouwde Jacob met Neeltje Slot van Broek op Langendijk.
Die neigde naar de afgescheidenen en dat strookte slecht met de opvattingen van Jan Masereeuw... Mogelijk daarom ging hij in 1844 samenwonen met Jantje Wilms, die van ongeveer gelijke leeftijd was. Zij was weduwe van Jacob Maartensz. Wijdenes, (1762 - 1836), die burgemeester van Opperdoes geweest was van 1795 tot 1811, dus juist vóór Jan Masereeuw.Hij was in 1788 gehuwd met Aaltje Adams Stolts, die zonder kinderen overleed. Het tweede huwelijk op 2 Juli 1798 werd rijker met kinderen gezegend: in totaal negen. Die waren in 1844 allemaal getrouwd en ook Trijntje Masereeuw was in 1842 getrouwd, zodat Jan Masereeuw en Jantje rustig konden samenleven.
Zij werd, omdat ze weduwe van een belangrijke man was, populair "Jantje Wijdenes" genoemd. In hetzelfde huis woonde ook Pieter Wijdenes, de oudste zoon van Jantje. Die was in 1821 getrouwd met Aaltje Baan en had één dochter Antje, die even oud was als Trijntje Masereeuw.
Pieter Wijdenes werd een trouwe volgeling van Jan Masereeuw en na diens dood de leider van de groep te Opperdoes.
In 1849 werd die groep versterkt door de komst van Carolina. Na het overlijden van Neeltje Sluys was Carolina Verfaille naar Opperdoes verhuisd en volijverig Masereeuwse geworden. Ze had het "boekje van de vrouw" in afschriften gelezen. Van dat boekje was blijkbaar maar één exemplaar aanwezig, het was toen reeds alleen antiquarisch te koop. Carolina was te Opperdoes een vreemde eend in de bijt en werd soms ook als zodanig behandeld. Zo werd er in 1851 geroddeld dat Carolina schurft had... Natuurlijk werd ook hierin aan "vader Jan" om raad gevraagd. Zo kwam het, dat de oude man de jongedochter aan den lijve onderzocht... "in het bijzijn van Jantje". Er werd echter geen enkele "rabbigheid" gevonden en de roddel verdween... Carolina trouwde met Gerrit Zwier. Op 17 Juli 1851 heet Jantje Wijdenes "onze liefhebbende en lijdende vriendin" en op 28 Maart 1852 is zij overleden.
Ook Jan Masereeuw werd zwakker. Hij was nu 75 jaar en met zijn gewone breedsprakigheid schreef hij aan Maarten Wijdenes:
".... voor 't tegenwoordige als geheel verzwakt in alle delen en graden dezes levens, terwijle mijn zes werkdagen als geeindigd zijn levende als een geheel magteloze het daadwerkende leven des geloofs..." enz.
Op 15 Mei 1855 is bij overleden... Schrik en ontsteltenis bij alle volgelingen! Want, hoewel hij het nooit rechtstreeks gezegd heeft, (zo wijs was hij wel), leefde bij zijn volgelingen toch de gedachte dat JAN niet sterven zou... Hij had immers geschreven:
"ik, arm man, die de laatste, ja, de allerlaatste vermanende getuige des Heeren ben... "
Natuurlijk veel onbarmhartige spot en hoon bij de andersdenkenden: daar ligt nu de profeet, die niet sterven zou!
(26)
Pieter Wijdenes had veel moeite de groep bijelkaar te houden...
Betje Spijker, de vrouw van Johannes lmpeta te Medemblik, was reeds in 1849 "bekeerd" tot de afgescheidenen. Impeta bleef nog Masereeuwer. Zijn vrouw overleed op 14 Augustus 1854 en Antje van den Boom werd zijn huishoudster. Die kwam uit afgescheiden kring en misschien door haar invloed begon Johan Impeta ook te twijfelen.
Op 31 Mei 1855, dus kort na de dood van Jan Masereeuw, schrijft Impeta aan Pieter Wijdenes "of JAN profeet is?" met verscheidene vragen over het heilige getal zeven... Wijdenes gaat niet op die vragen in, hij blijft Masereeuwer. Op 8 Juni 1855 schrijft Impeta dat hij "zich van het gezelschap heeft keerd" en op 24 Juni d.a.v. schrijft Antje van den Boom een stuntelig briefje: "JAN zou niet sterven, maar nu dan? In Opperdoes doen ze niets als liegen"....
15 Juni 1855 schrijft Pieter Wijdenes aan Cornelis van der Kamp te Enkhuizen over "het gejuig van menigvuldige vijanden, die nu menen het gewonnen te hebben.... ook vrienden (= familie) van Jan Masereeuw zijn afgevallen... van "het zo veragte volkje".
Het verval gaat door... In 1858 is het Antje Masereeuw, JANs eigen dochter die tot de afgescheidenen overgaat. In hetzelfde jaar wordt ook Carolina Verfaille afgescheiden. Ze schrijft een lange brief aan Pieter Wijdenes: "... dat ik mij van uwe bijeenkomst afscheide.... ik heb mij al negen jaar laten verblinden..." enz.
Er volgt een felle reactie van Pieter Wijdenes... van zo een hingelaar nooit gehoord..... wind- en weerhaen... al dat omarmen, omhelsen, (van JAN) ja, vriendschapskussen, gedurig natte wangen in onze gezelschappen.... toen voor drie jaren Impeta ons verlaten heeft, hebt gij hem bittere pillen toegediend, hem Achab noemende... gij zijt bij mij Izabel.... Pilatus en Herodes (bij de afgescheidenen) zullen wel vrienden zijn.... groot is de Diana van CAROLINA
Het was dan ook wel een schrik: zo'n temparementvolle aanhangster zo maar ineens te zien verdwijnen! De groep begon intussen danig te slinken, in tegenstelling met die van Andijk, waar geen afval was, dankzij de ijver van Pieter Vriend.
(27)
Pieter Wijdenes zond een opwekking om in 't gezelschap te komen aan allen die daarvoor in aanmerking kwamen, nl.: Jan Zwier, weduwe Cornelis Baan, Klaas Zwier, weduwe Jacob de Jong, Daniel de Jong, Jacob Trompetter, Trijntje Hindemeester, Klaas Wilms, Cornelis Blokker, Pieter Trompetter en Joost Bart. Hij had niet bij ieder evenveel succes. Klaas Zwier wou de brief niet eens lezen! Hij was ouderling geworden bij de gemeente onder 't Kruis te Medemblik... Wat was de oorzaak van dit verval? Reeds vóór de dood van Jan Masereeuw was het erg woelig op kerkelijk gebied. In 1846 was Jan Tiesses Bijzitter van Haulerwijk te Medemblik gekomen, waar ook veel Opperdoezers kerkten. Toen dominee Bijzitter in 1848 naar Andijk vertrokken was, werd de kleine gemeente weer opgeheven. Ze kerkten toen bij Klaas Vlam aan de Noorderweg te Twisk. Kerkelijk behoorden ze bij Andijk. Drie kinderen van Klaas Vlam zijn daar in het eerste houten kerkje gedoopt.
Er was nog een andere groep. Die vergaderde te Medemblik op de Nieuwstraat bij Jan Brouwer. Op 6 Mei 1856 werd door Ds. Juch de gemeente onder 't Kruis geinstitueerd. Verscheidene Opperdoezers behoorden daarbij. Elke Zondagmorgen vertrok een kerkschuit van de Stiersteeg te Opperdoes naar Medemblik. De vaartijd werd bekort door psalmenzingen...
Er was veel getwist en veel ruzie onder de verschillende groepen. Het ideaal "één Herder, één kudde" was nog heel ver weg...
De splijtzwam werkte nog steeds verder door... Er bleven maar weinig Masereeuwers over. Een van de laatsten was Trijntje Sluys. Zij was tenslotte naar de Christelijk Gereformeerde Kerk overgaan, waar Ds. Jansen voorganger was. Van haar wordt de volgend anecdote verteld: In de gezelschappen van de Masereeuwers werd niet gecollecteerd. Het was voor Trijntje Sluys dan ook een schrik, toe ze "het zakje" zag aankomen. Ze stortte haar knip leeg in haar schoot en gooide de ganse inhoud in één keer in de klinkbuul...
In Opperdoes zijn nu geen Masereeuwers meer, alleen zij die de familienaam dragen.
(28) Belangstelling van buiten
Voor zover wij weten, zijn er, behalve te Opperdoes, Andijk en Enkhuizen geen groepen Masereeuwers geweest. Wel woonden er verspreid enkele belangstellenden. Er werd door de Masereeuwers geen "zending" bedreven, maar toevallige passanten brachten de gedachten van Jan Masereeuw soms verder uit. Zo kwam de uitgever J.A. Rautenberg van Meppel in 1833 in "het land van Vollenhove", waar men druk bezig was "de ware onderlinge bijeenkomst" over te schrijven. Ze hadden een copie daarvan gekregen van "broeder Hessel (Post ?) van Urk", die inmiddels overleden was. Rautenberg was direct geïnteresseerd en omdat hij de naam van de schrijver niet wist, wou hij het laten drukken en op eigen naam uitgeven. Maar toevallig kwam Pieter Sluis van Andijk te Meppel, (waarschijnlijk op reis voor de zaadhandel), die Jan Masereeuw persoonlijk kende. Daarom schreef Rautenberg op 23 Juni 1833 een brief naar Opperdoes en vroeg of hij het werk op naam van Jar Masereeuw mocht laten drukken? Hij drong op spoed aan, want er waren reeds 110 exemplaren besteld, voor er iets gedrukt was... Pieter Sluis nam die brief mee en Jan Masereeuw antwoordde reeds op 26 Juni, maar deze brief raakte spoorloos. Pas op 19 September kwam die te Opperdoes terug als "onbestelbaar". Op 29 Augustus schreven Jan Masereeuw en Pieter Sluis naar Meppel, zonder dat zij van elkaar wisten. Er werden voor Opperdoes en Andijk samen 20 ex. besteld. Dit is het enige werk van Jan Masereeuw dat toen in druk verscheen. Pas in 1941 werd het herdrukt.
(29)
Jan Masereeuw sloot zichzelf niet op, zoals soms gedacht werd.
Hij bleef goed op de hoogte van wat er in de wereld gebeurde, vooral op kerkelijk gebied. Hij was bekend met de verschillende stromingen en dat waren er rond 1830 heel wat! Zo voerde hij correspondentie met Jan Willem Vijgeboom te Axel in Zeeuwsvlaanderen. Die preekte als "oefenaar" door het hele land voor gezelschappen of "conventikels" en had daardoor al flink wat boeten opgelopen...
Ook copieerde Jan Masereeuw het verslag van de schorsing van dominee Scholte. Hendrik Pieter Scholte was met Hendrik de Cock leider van de afscheiding van 1 November 1834. Hendrik de Cock was een eenvoudige boerendominee, maar Scholte was een welbespraakte Amsterdammer, die geen blad voor de mond nam. Om zijn bespraaktheid werd hij "het wonder van Doeveren" genoemd. Hij was daar predikant en kwam er in conflict met de Hervormde dominee Theodorus van Spall, de vroegere predikant van Andijk. Toen de afgescheidenen daar in Brabant zwaar vervolgd werden, liet Scholte zijn gemeente zingen: "Houdt Christus Zijne kerk in stand, zo mag de hel vrij woeden". (het Lutherlied).
Scholte werd als predikant eerst geschorst, daarna afgezet. Hij emigreerde later maar Amerika.
Jan Masereeuw copieerde ook een brief van Dirk Valk, schout van Waddinxveen aan dominee Dirk Molenaar te den Haag. Dirk Valk was met Stoffel Mulder en Maria Leer leider van de "Zwijndregtse Nieuwlichters", een secte die vrijwel met de Masereeuwers overeenkwam.
Ook voerde JAN correspondentie met H.J. Wouda te Harlingen over de toestand van de afgescheidenen. Idem zo met Johannes Hart te Alkmaar. Aan Brummelkamp en van Velzen, voormannen van de afscheiding, zond hij drie van zijn eigen geschriften, "door middel van onze vriend Bomhof, maaier te Heerde.Of ze met zijn ideeën sympatiseerden, staat nog te bezien...
De Masereeuwer secte bleef tot West-Friesland beperkt. Het aantal aanhangers is ten hoogste 120 geweest.
(30) Smaad en hoon
Ieder, die wat van de algemeen aanvaarde regel afwijkt, heeft vaak spot te verduren, vooral op een klein dorp, waar ieder iedereen kent. Zo verging het ook Jan Masereeuw. Als iemand plotseling ophoudt met zijn dagelijks werk en zich dan ook nog afzondert om in eenzaamheid zijn tijd te verdoen met schrijven, geeft dat aanleiding tot spotternij. Jan Masereeuw werd al spoedig van luiheid beticht en hij voelde dat zelf:
"...vanwege de verachtelijke zonde van luiheid, waarvan zij, tengevolge van hun diepe en jammerlijke onkunde, mij arm man ten laatste nog beschuldigen, om onder dit gemaskerde dekkleed, Gods krachtdadige en onweerstandeljke roeping voor de oogen der menschen te verbergen en toe te dekken. Al wie daartoe dan nu overtuigende bewijzen heeft die treedt op om mij, door den arbeid afgesloofde man, (43!) in deze redenen te dooden..." enz.
De voornaamste bron van de roddel over de Masereeuwers is wel het geschrift van Ds. W.C. van Campen, dat hij schreef voor het archief der Kerkelijke Geschiedenissen. De al dan niet opzettelijke onjuistheden zijn in allerlei latere geschriften, o.a. encyclopedieen, zonder meer overgenomen. Ds. van Campen was Hervormd predikant te Opperdoes van 1847 tot 1859 en te Andijk van 1859 tot 1865. Hij was dus een tijdgenoot van Jan Masereeuw, maar ze hadden geen contact met elkaar. Jan Masereeuw fulmineerde dan ook tegen de predikanten in het algemeen, nooit tegen Ds. van Campen in het bijzonder. Ds. van Campen ging in 1865 van Andijk naar Goes en werd daar leraar aan de H.B.S. in Ned. Taal, Geschiedenis en Aardrijkskunde. Hij was litt. doct. en lijkt ons meer leraar dan dominee geweest te zijn.
Erger nog is het met Ds. Kok, gereformeerd predikant te Bedum Gr., die in 1911 een blauwe maandag op Andijk geweest is en in zijn boekje "De Profeet van Opperdoes" talrijke onjuistheden schreef.
Hij is daarover reeds in 1911 aangevallen door Miss Nelly Mazereeuw te Grand Rapids, U.S.A., achterkleindochter van Jan Masereeuw.
Zij wrijft hem één voor één zijn fouten onder de neus. U kunt die vinden in "De ware onderlinge bijeenkomst", gedrukt in 1941 bij J.J. Groen te Leiden.
(31)
Jan Masereeuw ontving ook scheldbrieven. Zo schrijft hij op 30 Mei 1831 aan Simon Zwier:
"... vermits ik wel drie onderschijdene, seer uytgebrijde, gemaskerde (= anonieme) en door de Hoogmoedige Reden wonderlijk geblanket, ja, wonderlijk versierde Goddeloze schimpschriften ontfangen heb. Waarvan er twee, soo hier en elders, bij vrient en vijant zijn ront en om ende weerom gesonden..."
"... door mij seer gewigtige tegengifte zijn verzonden, welke nu ook dadelijk bij haar zijn en heden werkelijk bij haar rontgaan" enz.
Die "gewigtige tegengifte" waren niet van gister, want als het op woordenrijkdom aankwam, stond Jan Masereeuw zijn mannetje!
En dan die "profeet". Dat was een prachtig mikpunt voor de spotters. Bij vriend en Vijand was hij onder die naam bekend. De reden was wel dat hij zichzelf met Elia vergeleken had en Elia was "ten Hemel gevaren". Daarom werd de volgende anecdote verteld: Jan Masereeuw reed eens met paard en wagen op de dijk bij Medemblik. Waar nu het stoomgemaal van de Vier Noorder Koggen op nonactief staat, stonden toen watermolens. Het paard schrok van de klapperende zeilen op de naderende wieken en sloeg op hol. De wagen raakte van de weg af op de steenglooiing aan de zeekant. Het kan zijn dat Jan Masereeuw toen zijn armen omhooggestoken heeft, maar dat was de oorzaak van veel spot de profeet zou ten hemel varen!
Bij zijn volgelingen werd algemeen geloofd, dat JAN geen normale dood zou vinden. Hij was immers de allerlaatste getuige. Er wordt verteld, dat toen het toch zover was, sommigen aan het Zuiderpad stiekum door de rakken gluurden, of JAN toch nog op zou staan ? Er gebeurde niets...
Ook gaat het verhaal van een dienstmeid, die op de stoep aan de slootkant zat te "goeskônmaken" (vaatwassen). Toen haar baas op de wal kwam en zei : "Vader Jan is dôôd", schrok zij zo, dat ze prompt in het water viel en gered moest worden.... Mogelijk heette haar eigen vader Jan?
Dat was allemaal spot over Jan Masereeuw zelf. Maar ook zij volgelingen bleef smaad en hoon niet gespaard. Die stiekeme lui, die in geen kerk wilden komen, die ongeveer overal tegen waren, die van kermis of dansen niets wilden weten, die nooit in een herberg kwamen, of er moest veiling wezen, die hun kinderen liever lieten doodgaan dan ze in te enten tegen pokken, die zich opsloten met een boekje in een hoekje, die... enz.
De Masereeuwers verdroegen deze smaad geduldig en gingen hun eigen weg. De Heere zal het voorzien...
(32) Tot besluit
Ons oordeel over de Masereeuwers?
Het waren vrome mensen. Ze hielden onvoorwaardelijk vast aan de Bijbel, die hun heilig was en waarvan ze hele stukken uit het hoofd kenden, vaak met kapittel en vers erbij. Daarbij een grote eerbied voor hun leider: alles wat JAN zei, leed geen twijfel!
In hun dagelijks leven legden zij zichzelf veel beperkingen op. Ze leefden eenvoudig, sober en ingetogen. Ook hun kleding was eenvoudig en degelijk, zonder opschik of sier. Ze gingen niet "op portret", "voor beeldendienst zult gij u wachten." Daarom is er ook nergens een afbeelding van Jan Masereeuw te vinden. Trouwens: vóór 1860 was er geen fotografie, een portret zou dus in tekening of schilderij gemaakt moeten worden. Op dit punt waren zij niet helemaal consequent: ze hadden wel portretten van de grote Hervormers, Luther, Calvijn, Zwingli en Melanchton "an 't skot"...
In hun dagelijks beroep, (meest tuinbouw) waren ze ijverig, eerlijk en betrouwbaar. Ze vormden een gesloten groep en hadden geen (of heel weinig) contact met andersdenkenden. Maar, wat oordelen wij?
God zal hen zelf bevestigen en schragen,
En op Zijn rol, daar hij de volk'ren schrijft,
Hen tellen als bij Is'rel ingelijfd,
En doen den naam van SIONS KINDEREN dragen.
Piet Kistemaker, 1984.
(33)
Juist nadat dit manuscript klaar was, kregen we uit het archief van de gereformeerde kerk van Andijk inzage van enkele brieven, door de Mazereeuwer groep gericht aan het hervormde kerkbestuur en aan de burgemeester van Andijk.
De eerste brief luidt aldus:
De ondergeteekende geven met verschuldigden eerbied schriftelijk te kennen, hetgeen zij jaaren door daden toonde, namentlijk dat zij van uwe kerk gemeenschap afscheiden en terug keerden tot de leer onzer vaderen, geboud op het fondament der apostelen en propheten, vastgesteld op de achtbare vergadering, gehouden tot dordrecht in den jare 1618 en 1619, uyttedrukt in de belijdenis formelieren catechismus enz. waar van gij lieden afgeweken zijt. ondergetekenden menen, daar daden spreeken, geen bewijzen behoeven aan te voeren en verzoeken met dezen ontslagen te zijn van alle lasten die uit uwe gemeente geheven worden, het zij tot onderhoud van verarmde leden als andersins, en beloven met deze voor haar eijgen armen te zullen zorgen.... hier mede vereenigen zig ook dietene door handtekening, die door den doop aan een drie eenis god in uwe gemeente zijn opgedragen, maar niet tot leden zijn aangenomen.
Jan Sluys
Jan Schuurman
Jacob Ellerbroek
Klaas Groot
S. Groot
Jb de Haas
Pieter Bakker
S.J. Groot
P.N. Groot
P. Cz. Groot
A. Koen
S. Kort
N. Groot Pmz.
P. Kort
Jacob Kallemein
Pieter Groot de Jonge
Jan Sluys
Klaas Vriend
Jan Hasselman
Maarten N. Groot
Pr Sluis
Dirk Groot
Nanne Groot
Cornelis Sluys |
M.C. Mantel
Jantje Groot
Bregje de Jong
Dieuwertje Brouwer
Maartje Mantel
Trijntje Tensen
Elsje Bakker
Geertje Groot
Aaltje Molen
Lijsbeth Mantel
Bregtje Minnes
Trijntje Groot
Aafje Mantel
Aafje Groot
Dieuwtje Sluis
M. Winder
Lijsebet Kort
P. Vriend
Pietertje Groot
Mientje Groot
T. Groen
W. Tensen
Antje ten Oever |
Gedaan te Andijk den 26 Novemb. 1854.
De handtekeningen zijn wat willekeurig geplaatst, (Pieter Vriend en Willem Tensen zijn in de vrouwenkolom opgenomen), de echtparen staan niet bijelkaar op dezelfde regel. We tellen 26 mannen en 21 vrouwen, dus 47 volwassenen., Samen met de kinderen vormden de Mazereeuwers een vrij grote groep...
(34)
De volgende brief luidt:
Regelement
voor de armversorgers van de afgeschijden gemeente onder de leiding van Jan Masereeuw te Andijk.
Artikel 1.
het bestuur is zaamgesteld uit Drie armversorgers, voor een bepaalde tijd beroepen.
Art. 2.
De verkiezing geschied door de gemeente waarvan zij een deel uijtmaken.
Art. 3.
Zij verstaan zig in al hun verrigtinge met eenige van de gemeente waaraan zij ook verantwoording verschuldigt zijn.
Art. 4.
hunne werksaam hedens bepalen zich tot de versorging der armen hunner gemeente.
Art. 5.
wekelijks vergadere zij om in de behoefte der armen te voorzien: en is ieder der verarmde verpligt zig daar aan te melden.
Art. 6.
De onderstand bestaat hoofdzakelijk in bedeling.
Art. 7.
De bedeeling bestaat in geld, genees- en verloskundige hulp en voor zoo ver zulks Nodig mogt zijn: in voedsel, kleeding brandstoffe en begraveniskosten.
Art. 8.
Alleen die, die door rechtzinnige belijdenis en onergelijke wandel wandelen, zal kunnen aanspraak maken op bedeeling.
Art. 9.
Die door ouderdom of lichaamsgebrek verarmt zijn of door werklooshijt, worden bedeeld.
Art. 10.
De bedeeling geschied voort durende of tijdelijk Na Behoefte. De gelde worden uyt de gemeente gecollecteerd.
Aldus getekend door ons armversorgers der afgeschijden Gemeente van Andijk.
Gedaan te Andijk
den 16 April 1855
Jan Schuurman
Jan Sluys
Jan Groot.
(35)
De derde brief luidt:
Mijn Heer Burgemeester.
wij geven UEd. van onze schriftelijke afscheiding kennis om Reden Ued. (zich) met de Regeling tot verzorging der armen uw de Laasste Jare hebt moeten bemoeijen, en vernieuwen met dezen ons vroeger gedaan verzoek om van alle Lasten dien aangaande te worden ontheven en zet andere gemeentens gelijk te staan, die niet tot de Hervormde gemeente behooren, belovende met dezen voor onze Eigene arme te zullen zorgen.
Uwe Schuldige Dienaare
de onder geteekende
(geen namen of datum.)
De burgemeester was in dit geval Dirk Groot. Hij was een rijke boer en te Andijk de grootste belastingbetaler.... Een beetje verschuldigde eerbied was dus wel geraden!
Deze drie brieven zijn een fraai staaltje van "selfhelp".
De Masereeuwers hadden met de rest niets nodig! Ze redden zichzelf. Overigens een zware opgaaf! Het regelement is geschreven een maand voor de dood van hun leider, Jan Masereeuw. Hij overleed te Opperdoes op 15 Mei 1855. Pieter Vriend werd toen leider te Andijk. Mogelijk is de redactie van deze drie brieven ook van hem?
Een schriftkundige mag dat uitzoeken...
(36) Geschriften van Jan Masereeuw
I. Geschrift over Openbaring 16 vers 8 - 17, (allerlei plagen), geschreven in 1822, (dus kort na zijn "visioen" gedrukt in 1918.
II. "De gezichten Daniels en der Profeten, of de geprofeteerde tijden ten einde", geschreven in 1825/26, gedrukt in 1950 bij J.J. Groen en Zn. N.V. te Leiden, 428 bladzijden.
III. "De roeping en 't Verbond met Abraham en anderen", geschreven in 1826/27, gedrukt bij J.J. Groen en Zoon, in zwarte band met gouden titel, (hierbij ook het in no I genoemde geschrift), 650 blz.
IV. "De ware onderlinge bijeenkomst, in tegenstelling der menigvuldige menschelijke bijeenkomsten", geschreven in 1829. Via Hessel van Urk in handen gekomen van J.A. Rautenberg te Meppel, die het in 1833 op eigen naam uitgaf, na 110 vooruitbestellingen. 1941 gedrukt door J.J. Groen & Zn. te Leiden, 336 blz.
V. "De particuliere waarheid" geschreven in 1830/31, zelfde uitgever.
VI. "Vluchtige (sic) en algemeene beschouwingen over het geestelijk lichaam en de ledematen Christi". Geschreven 1831/32. Zelfde uitgever.
Door middel van deze lijst is goed te zien, waarmee Jan Masereeuw van 1822 tot 1831 bezig was. Het laten drukken van zijn geschriften is meest gestimuleerd door de heer Cornelis Sluys Az. van oorsprong Masereeuwer, later geemigreerd naar Noord-Amerika.
In 1930 maakte hij een trip naar zijn geboortegrond en van de opbrengst van het Masereeuwergebouwtje te Andijk werden de meeste geschriften van Jan Masereeuw in druk gebracht. Nu alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.
|