What is a Leenman (Dutch) or Lehnsmann (German)

For Dutch, see below.

A Lehnsmann (German) or Leenman (Dutch) in the Middle ages were vassels who held the land, called a fief, and owed service and allegiance to the lord who granted them that land. The vassal was usually a knight or a baron, but could also be a member of the clergy or a trusted member of nobility. Vassals in the Middle Ages were an integral part of feudalism, which was the system of government throughout Europe in the Middle Ages.

A vassal’s main duty was to be the assistant, or second in command, to whomever their direct feudal lord was. This meant anyone from a clergy member to the King. However, vassals in the Middle Ages had many responsibilities. One of the most important duties of vassals in the Middle ages was to maintain the manor of their feudal lord and watch over the day to day activities in the manor.

Because they had so many responsibilities, vassals in the Middle Ages were given more authority and lands. Another important duty of a vassal was to attend to his feudal lord during court. He was also responsible for recruiting more men for his lord’s army, protecting and managing his lord’s manor, supervising all of the serfs and peasants who lived on the manor, and acting as a mercenary for his lord.

Many vassals in the Middle Ages led the role of both vassal and lord. This meant that they were vassals to a lord, but also leased some of the land that they were granted. In fact, in the feudal system, a majority of nobility were probably in this situation. Because no one but the King was in ultimate power, most likely the only way for a vassal to make money was by leasing his land to another vassal.

Gradually, especially after the Middle Ages, the loans (feoffments) became hereditary in the vassal's family. They could even sell them

Leenman
Binnen het leenstelsel of feodale stelsel is de leenman degene die een leengoed in leen houdt van zijn leenheer.
Het leenstelsel was sterk hiërarchisch van aard met vaak een grote gelaagdheid. Bovenaan in deze feodale piramide stond de opperleenheer, gewoonlijk de keizer of koning van een gebied. Zijn directe leenmannen werden ook wel kroonvazallen genoemd. Dit waren vaak graven, hertogen of bisschoppen.
De kroonvazallen traden op hun beurt op als leenheer en stelden leenmannen aan voor het beheer van hun goederen, ambten en rechten. Deze leenmannen waren aanvankelijk vooral ridders en andere adellijke lieden, maar werden al in de loop van de 14e en 15e eeuw steeds vaker verdrongen door rijke kooplui en patriciërfamilies.
In sommige gevallen waren ook deze leenmannen op hun beurt weer leenheer van weer kleinere onderlenen.

Niet alle leenmannen waren overigens gelijk. Een leenman van een zogenaamd manleen moest oorspronkelijk met paard en wapenrusting een afgesproken periode dienst doen voor zijn leenheer. Later werd deze verplichting min of meer afgekocht door betaling van een heergewaad in klinkende munt in plaats van een daadwerkelijke dienst.

Geleidelijk aan - zeker na de middeleeuwen - werden de lenen erfelijk in de familie van de leenman, die ze zelfs kon verkopen.

Bijna alles wat inkomsten verschaft kan een leen zijn, alles waar de leenman dus profijt van heeft: een stuk land met rechten en inkomsten, een ambt of een functie waaraan voorrechten en inkomsten vasthangen, een geldelijke rente enz. Van zijn kant is de leenman de leenheer een aantal diensten verschuldigd: raad (deelname aan zijn hof, zijn rechtbank ...) en daad (bijvoorbeeld militaire steun), of ook financiële tussenkomst, wanneer bijvoorbeeld de oudste zoon huwt. Vandaar dat het leenstelsel zowel 'zakelijke' als 'persoonlijke' rechten bevat.

Back to vanosnabrugge.org